Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22595/GM, 6 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:06-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22595/GM            

 

Betreft [Klager]

Datum 6 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. S.N.M. Lousberg, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat er geen actie door de medische dienst is ondernomen, nadat aan klager door de plastisch chirurg is geadviseerd met handtherapie te starten.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw gehoord op de zitting van 2 november 2021 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, en de inrichtingsarts op behoorlijke wijze waren opgeroepen, zijn zij niet ter zitting verschenen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager moest naar het ziekenhuis voor een redelijk eenvoudige operatie. Deze operatie is niet goed uitgevoerd, waardoor hij nogmaals geopereerd moest worden aan zijn arm. Door de plastisch chirurg is geadviseerd om met handtherapie te starten, zodat het gevoel in zijn arm weer terugkomt. Op en vanaf 29 april 2021 moest de handtherapie starten. Dat volgt uit het e-mailcontact van 29 april 2021, waarin onder het kopje ‘beleid’ staat dat de handtherapie gestart moet worden.

Aan klager is geen handtherapie aangeboden en er is ook niet op een adequate manier voor gezorgd dat hij deze handtherapie elders kon ondergaan. Pas na vier weken na het advies van de plastisch chirurg is klager verwezen naar een fysiotherapeut in de PI Veenhuizen. Dit is geen handtherapeut. Er is niet in lijn met het advies van de plastisch chirurg gehandeld. De fysiotherapeut heeft klager niet de benodigde handtherapie kunnen bieden. Wel heeft de fysiotherapeut vastgesteld dat klager kampte met stijfheid, gevoelloosheid en krachtverlies in zijn gehele linkerarm, -hand en -vingers.

Op 16 juni 2021 had klager zijn eerste afspraak met de handtherapeut in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Dit heeft de plastisch chirurg, en dus niet de medische dienst, voor klager geregeld. De chirurg heeft hier een verwijzing voor gemaakt.

De medisch dienst heeft niets ondernomen om in lijn van het advies van de plastisch chirurg te handelen. Hierdoor heeft klager onnodig moeten lijden en is het herstel in ernstige mate vertraagd. De handtherapeut heeft klager na de afspraak van 16 juni 2021 enkele oefeningen meegegeven. De medische dienst is niet nagegaan of klager deze kon uitvoeren en of hij hierin vooruitgang boekte.

Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de inrichtingsarts

De brief van 29 april 2021 van de plastisch chirurg is zo opgevat dat klager zelf oefeningen moest doen en dat begeleiding en behandeling door een handtherapeut niet werd geadviseerd. Op 10 mei 2021 was er een controleafspraak bij de plastisch chirurg. Hier is geen terugkoppeling van te vinden in het dossier. Op 12 mei 2021 was een telefonische afspraak met de hartrevalidatie en daarin is besproken dat klager dient te beginnen met zijn handrevalidatie. Op 14 mei 2021 is een verwijsbrief voor handrevalidatie gemaakt door de huisarts. De behandeling bij de fysiotherapeut is gestart op 1 juni 2021. Of er contact is geweest met de fysiotherapeut staat niet vermeld. Op 16 juni 2021 had klager een afspraak bij de polikliniek revalidatiegeneeskunde op verwijzing van de plastisch chirurg. Hierbij was een handtherapeut aanwezig. In de brief van het bezoek staat dat klager is verwezen naar handtherapie.

In het Huisartsen Informatie Systeem staat bij 24 juni 2021 een ongedateerde brief van de plastisch chirurg. Hierin staat dat de plastisch chirurg de handtherapie van klager wil intensiveren en dat klager contact kan zoeken met de handtherapie in het UMCG. Het verzoek om de handtherapie te intensiveren is gedaan nadat klager al bij de handtherapeut is geweest in het ziekenhuis. In de tussentijd is fysiotherapie in de inrichting opgestart op aanraden van de hartrevalidatie. Ervan uitgaande dat deze brief ook op 24 juni 2021 is geschreven, kan worden gezegd dat het intensiveren van de handtherapie al is geregeld. Klager is immers op 16 juni 2021 op de polikliniek revalidatiegeneeskunde geweest.

 

3. De beoordeling

Uit een voortgangsverslag van de plastisch chirurg van 29 april 2021 volgt dat handtherapie gestart dient te worden. In het medisch dossier staat vermeld dat de medische dienst op diezelfde datum – via de verpleegkundige – ervan op de hoogte is gesteld dat klager is gezien door de plastisch chirurg. Klager heeft sindsdien meermalen bij de medisch dienst verzocht om met handtherapie te beginnen. Uit het medisch dossier volgt verder dat op 12 mei 2021 contact is geweest met de hartrevalidatie en dat is geadviseerd om met de handrevalidatie in de inrichting te beginnen, maar dat de huisarts nog een verwijzing moet maken. Op 1 juni 2021 is vervolgens met fysiotherapie gestart. Op 31 mei 2021 heeft klager contact opgenomen met de plastisch chirurg die er vervolgens voor heeft gezorgd dat klager op 16 juni 2021 zijn eerste afspraak had bij een handtherapeut in het UMCG.

Klager heeft aldus van 29 april 2021 tot 1 juni 2021 moeten wachten alvorens hij kon beginnen met fysiotherapie en hij is pas op 16 juni 2021 – op eigen initiatief – voor het eerst gezien door een handtherapeut. Het inschakelen van de fysiotherapie en het doorverwijzen van klager naar de handtherapeut heeft te lang op zich laten wachten. In het dossier noch in het standpunt van de inrichtingsarts is een deugdelijke reden te vinden voor deze vertraging. Daarom dient het handelen van de inrichtingsarts te worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €40,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-.

Deze uitspraak is op 6 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven