Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 20/16431/GM en 21/19593/GM, 6 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:06-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummers        20/16431/GM en 21/19593/GM

           

Betreft [Klager]

Datum 6 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet (goed) is behandeld voor zijn psychogene niet epileptische aanvallen (PNEA) in de periode van april tot medio oktober 2020 (20/16431/GM) en in de periode van medio oktober tot en met november 2020 (21/19593/GM).

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. De bemiddelingsverslagen bevinden zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw gehoord op de digitale zitting van 1 juni 2021. De beroepscommissie heeft vervolgens besloten het onderzoek te heropenen. De zaak is op 2 november 2021 opnieuw behandeld op een zitting in de PI Vught. Klager is vanwege zijn fysieke toestand digitaal gehoord. Zijn raadsvrouw is fysiek ter zitting gehoord. De inrichtingsarts is niet op de zitting verschenen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het verblijf in het PPC van de PI Vught is voor klager onmenselijk geweest en zijn klachten zijn niet of onvoldoende serieus genomen.

Klager heeft strafonderbreking gekregen en verblijft sinds 12 mei 2021 thuis. De strafonderbreking is voor de tweede keer met drie maanden verlengd. Aan het toewijzen van de strafonderbreking zijn veel rechterlijke procedures voorafgegaan. Pas toen klager een kortgedingprocedure was gestart, is het verzoek om strafonderbreking toegewezen. Aan de strafonderbreking zijn voorwaarden verbonden, die erop neerkomen dat klager zelf stappen moet ondernemen om behandeld te worden. Klager heeft eerst twee weken volledig rust genomen en doet nu dagelijks de aan hem voorgeschreven oefeningen. Klager blijft voornamelijk thuis en er is altijd iemand bij hem in de buurt.

De raadsvrouw weet dat het beroep alleen kan gaan over het medisch handelen van de inrichtingsarts en niet over de (bemiddelingsverslagen van de) medisch adviseur of het detentiegeschikt verklaren van klager. De stukken die daarover gaan zijn toegevoegd ten behoeve van de context van de klachten. Klager is het niet eens met een eerdere uitspraak van de medische beroepscommissie (RSJ 5 oktober 2020, R-20/7122/GM) over zijn verblijf in het PPC van de PI Vught van 4 maart 2020 tot en met 27 maart 2020. Hij vindt niet dat hem in de PI voldoende zorg is gegeven. Er is een kort geding gevoerd en naar aanleiding daarvan zijn tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen en klager afspraken gemaakt over het starten van een behandeling tijdens de strafonderbreking. Dat is nog niet gelukt door de vele aanvallen die klager nog steeds heeft.

Klagers klachten zien op de periode april december 2020 en klager heeft deze klachten ingediend omdat zijn gezondheid met de week verslechterde. De vraag is wat de medische dienst had moeten doen toen klager niet detentieongeschikt werd bevonden. Klager had verwacht dat de medische dienst zich beter zou hebben verdiept in PNEA en hoe daarmee om te gaan. […], psychiater-psychoanalyticus, heeft in een brief van 13 mei 2020 die door de raadsvrouw (aan de medische dienst) is overgelegd, uitgelegd dat de voor klager benodigde behandeling niet in detentie kan worden gegeven en dat het verblijf in detentie een negatieve invloed heeft op klagers gezondheid. Of klager hier blijvende gezondheidsschade aan heeft overgehouden moet nog worden beoordeeld. Klager had gehoopt dat de PI de juiste zorg zou geven. In plaats daarvan is hij in de isoleercel geplaatst en kreeg hij 24 uurscameratoezicht, ook tijdens het douchen en toiletbezoek. Dat was helemaal niet aan te raden en heeft de aanvallen alleen maar verergerd, zo erg zelfs dat klager suïcidepogingen heeft gedaan. Op 2 november 2020 is klager in het Jeroen Bosch Ziekenhuis onderzocht door neuroloog […], die heeft geconcludeerd dat de PNEA in aantal en ernst toenemen. De neuroloog heeft geadviseerd tot overleg tussen de medisch adviseur van de PI Vught en Kempenhaege voor een ad hoc oplossing.

In februari/maart 2021 zijn pogingen gedaan om intensieve therapievormen op te starten, nadat de Staat hiertoe met een voorstel was gekomen toen klager een kort geding had aangespannen. Klager had één keer per week op vrijdagmiddag een gesprek met een therapeut, maar dat is ook weer gestopt toen die gesprekken geen positieve invloed op zijn PNEA bleken te hebben. Als klager een aanval kreeg werd hij volgens het protocol op een deken naar zijn cel gesleept en in een stabiele zijligging gelegd totdat hij weer bijkwam. Dat is helemaal niet het juiste advies bij een PNEA. De medische dienst had betere zorg moeten geven. Het helpt bijvoorbeeld om geluidsfragmenten te laten horen om rustig bij te komen. De medewerkers van de PI hebben klager een paar keer uren laten liggen. Er was helemaal geen nazorg. Thuis leeft het gezin al elf jaar met de PNEA van klager. Als hij een aanval heeft praten ze op een rustige manier tegen hem en spelen geluidsfragmenten af. Die staan op zijn telefoon en daar luistert hij naar als hij zijn dagelijkse oefeningen doet. De zoons van klager leggen hem bij een aanval op de bank om rustig bij te komen.

Klager onderging vóór de detentie een intensieve traumabehandeling bij PSYTREC. Hij was daar opgenomen en de behandeling duurde hele dagen. Daar heeft klager baat bij. Op dit moment heeft hij nog te veel aanvallen voor een behandeling. Daarom wordt hij eerst doorverwezen naar HSK Woerden.

De conclusie is dat klager specialistische zorg en behandeling nodig heeft, die op intensieve wijze moet kunnen plaatsvinden, en dat de zorg die klager in de PI Vught heeft gekregen uiterst minimaal is te noemen en allesbehalve overeenkomt met de voor hem noodzakelijke intensieve behandeling.

 

Standpunt van de inrichtingsarts

In 20/16431/GM is alleen het medisch dossier van klager overgelegd en heeft de inrichtingsarts geen aanvullende reactie op het beroep gegeven.

In 21/19539/GM heeft de inrichtingsarts verwezen naar zijn reactie van 17 juni 2020 op het beroep in de zaak R-20/7122/GM. De inrichtingsarts onderschrijft het standpunt van de medisch adviseur in het bemiddelingsverslag dat er geen veranderingen in het ziektebeeld of de behandeling daarvan zijn opgetreden. De PNEA zijn frequent blijven voorkomen. De reactie hierop van het afdelingspersoneel zoals geadviseerd in de O-regel bij ‘20-03-2099’ (zie ook RSJ 5 oktober 2020, R-20/7122/GM) is adequaat. Binnen de setting van het PPC werd klager psychologische behandeling geboden.

3. De beoordeling

Niet ter discussie staat dat klager, die sinds 4 maart 2020 in het PPC van de PI Vught verbleef, te kampen heeft met PNEA. Tijdens dergelijke aanvallen komt hij in een comateuze toestand te verkeren waardoor hij op een ongelukkige manier terecht kan komen. Deze aanvallen brengen de nodige gezondheidsrisico’s met zich mee. Klager kan zijn aanvallen zelf niet opvangen en tijdens zo’n aanval kan hij ook gevaarlijk en zelf-verwondend gedrag vertonen. Klagers klachten zien op de manier waarop er met zijn PNEA-klachten is omgegaan in de PI Vught in de periode april tot en met november 2020.

Uit het dossier en wat ter zitting is besproken volgt dat klager in de periode waarover hij klaagt, PNEA heeft gehad. Klager is meermalen op de grond aangetroffen nadat hij buiten bewustzijn was geraakt. Ook is het gebeurd dat klager tijdens een aanval een suïcidepoging heeft gedaan. In detentie zijn de PNEA in hevigheid en frequentie toegenomen.

In het dossier bevindt zich, naast de brieven van […] en […], een brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 8 september 2020 inhoudende dat de medisch adviseur van het ministerie heeft geadviseerd spoedig binnen het PPC van de PI Vught te onderzoeken welke diagnostiek, type behandeling en zorg op korte termijn zijn geïndiceerd en of die diagnostiek, behandeling en zorg vanuit detentie door bijvoorbeeld een artikelplaatsing kunnen worden georganiseerd en geboden. Uit deze brief komen duidelijk de ernst en de noodzaak tot het behandelen van klagers klachten naar voren.

Psychiater […] heeft zich in zijn brief van 13 mei 2020 op het standpunt gesteld dat klager detentieongeschikt is en dat hij alleen buiten detentie adequaat kan worden behandeld om zijn PNEA in frequentie en hevigheid weer te laten afnemen. Uit de brief van neuroloog […] komt naar voren dat klager eerder onder behandeling heeft gestaan bij HSK Woerden en PSYTREC en door middel van onder andere EMDR therapie met succes is behandeld. Het beleid is volgens de neuroloog dat revisie gewenst is en dat controle in het Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe de voorkeur verdient.

De wijze waarop klager in het PPC van de PI Vught, waar geen EMDR therapie kan worden gegeven, in de ter beoordeling voorliggende periode aan zijn psychische klachten/PNEA is geholpen, is naar het oordeel van de beroepscommissie niet toereikend gebleken. De bij een PNEA gehanteerde aanpak die overeenkomt met het in het medisch dossier bij ’20 03 2099’ onder ‘O’ vermelde beleid – ‘Wanneer wordt waargenomen dat dhr. een psychogene niet-epileptische aanval heeft:  Ademhaling/pols controleren. -Controleren op lichamelijk letsel. Indien hierbij geen bijzonderheden gevonden worden, betrokkene comfortabel/veilig neerleggen op de plaats waar hij zich bevindt. Betrokkene hoeft niet terug in bed gelegd te worden. Mogelijk dat betrokkene met het ontwaken in paniek kan zijn en hierdoor zich bedreigd/onrustig voelt en hierdoor lichamelijke onrust kan vertonen. In dat geval zorgen voor een veilige situatie en betrokkene vooral neutraal bejegenen en geruststellen. In geval van zelfbeschadigend gedrag: Zorgen dat er opnieuw een veilige situatie ontstaat en dhr. geruststellen’ – is op zich adequaat maar heeft niet kunnen voorkomen dat de aanvallen in de loop van de detentie, ook na een interne overplaatsing naar een andere unit op 10 september 2020, zijn verergerd. Naar het oordeel van de beroepscommissie was er na verloop van tijd, mede gelet op de adviezen van de psychiater, de neuroloog en de medisch adviseur van het ministerie, alle aanleiding om eerder en ook al in de ter beoordeling voorliggende periode een specialist van buiten de PI te raadplegen en in te schakelen voor behandeling. Pas nadat een kort geding was gestart, is klager doorverwezen en heeft er daadwerkelijk weer een behandeling plaatsgevonden voor klagers zeer specifieke en in detentie in ernst toegenomen klachten.

Weliswaar is een procedure gestart tot plaatsing van klager in een Forensisch Psychiatrische Kliniek of een Forensisch Psychiatrische Afdeling op grond van artikel 15, vijfde lid, (oud) van de Penitentiaire beginselenwet, maar daarvoor is pas op 16 oktober 2020 een aanvraag gedaan en uiteindelijk is die plaatsing niet mogelijk gebleken. Daarnaast heeft de inrichtingsarts gesteld dat er psychologische hulp is geboden, maar op basis van het dossier en de behandeling ter zitting, waar de medische dienst zich niet heeft laten vertegenwoordigen, is niet gebleken dat die hulp meer heeft omvat dan dramatherapie die in klagers situatie geen soelaas heeft geboden.

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €500,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €500,-.

 

Deze uitspraak is op 6 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven