Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24390/SGA, 1 december 2021, schorsing
Uitspraakdatum:01-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/24390/SGA           

Betreft [verzoeker]

Datum 1 december 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur) heeft op 17 november 2021 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoekers raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk nog onbekend).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker is aangevoerd dat hij zijn bovenbeenspier vier maanden heeft gescheurd en dat hij tot 23 augustus 2021 arbeidsongeschikt was verklaard vanwege deze gescheurde spier. Sinds 23 augustus 2021 neemt verzoeker – waar mogelijk – weer deel aan de arbeid, maar ondervindt dan veel pijn aan zijn been. Omdat verzoeker tot op heden geen deugdelijke behandeling krijgt en omdat hij eveneens grote cardiovasculaire problematiek kent, heeft verzoeker zich ziekgemeld voor de arbeid. Sinds de invoering van de Wet Straffen en Beschermen is deelname aan de arbeid niet langer verplicht en kan daarvan vrijelijk worden afgezien. Verzoeker meent dat de beslissing kennelijk, evident, onredelijk en onbillijk is.

De voorzitter overweegt als volgt.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker op 12 november 2021 heeft geweigerd naar de arbeid te gaan en daarvoor een rapport heeft ontvangen. Volgens de directeur heeft verzoeker aangegeven dat zijn gezichtsvermogen beperkt is en dat hij medisch niet in orde is om te kunnen werken. Volgens de directeur heeft de Medische Dienst aangegeven dat er geen medische gronden/redenen zijn waardoor verzoeker niet naar de arbeid zou kunnen gaan en dat verzoeker in staat is om te werken. Uit de beschikking volgt dat zich op 17 september 2021 een soortgelijke situatie heeft voorgedaan. Verzoeker is in de tussentijd wel een aantal keren naar de arbeid geweest. Uit de bestreden beslissing blijkt ook dat de directeur een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij dit gedrag is afgezet tegen het positieve gedrag van verzoeker (de onderdelen waarop zijn gedrag ‘gewenst’ is) en alle relevante aspecten van verzoekers gedrag zijn meegenomen. Op grond van artikel 1d, vierde lid, van de Regeling heeft de directeur beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet Straffen en Beschermen (Kamerstukken II 2018/2019, 35 122, nr. 3, onderdeel K.) komt naar voren dat de arbeidsplicht per 1 juli 2021 is komen te vervallen, maar dat het verrichten van arbeid in beginsel aan iedere gedetineerde wordt aangeboden. Het personeel zal gedetineerden motiverend bejegenen om gedetineerden de voordelen van deelname aan de arbeid te doen laten inzien. Het is de voorzitter ambtshalve bekend dat de directeur op 12 november 2021 heeft beslist om verzoeker uit te sluiten van deelname aan de arbeid voor de duur van drie maanden (op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling arbeid gedetineerden), omdat verzoeker volgens de directeur structureel onvoldoende inzet toont om deel te nemen aan de arbeid, ook nadat hem aangepast werk is aangeboden.

De voorzitter stelt voorop dat de beslissing van de directeur om een gedetineerde te degraderen naar het basisprogramma omdat de gedetineerde niet meewerkt aan de arbeid in beginsel – mits sprake is van een kenbare belangenafweging – niet onredelijk of onbillijk hoeft te zijn. Echter, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is in dit geval de bestreden beslissing zodanig onredelijk of onbillijk dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Daartoe overweegt de voorzitter dat de directeur in de degradatiebeschikking heeft benoemd dat “arbeid een onderdeel [is] voor een succesvolle re-integratie in de maatschappij en op de arbeidsmarkt na afloop van [verzoekers] detentie”, maar dat de directeur verzoeker tegelijkertijd voor de duur van drie maanden heeft uitgesloten van deelname aan de arbeid. Verzoeker heeft daardoor gedurende de gehele degradatieperiode niet de mogelijkheid om verbetering in zijn gedrag te laten zien ten aanzien van het meewerken aan de arbeid. Daarbij heeft de voorzitter ook in acht genomen dat verzoeker verder geen ander ‘ongewenst’ gedrag heeft vertoond. De voorzitter zal het verzoek daarom toewijzen en de tenuitvoerlegging van de degradatiebeslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 1 december 2021 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven