Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24355/SJB, 29 november 2021, schorsing
Uitspraakdatum:29-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/24355/SJB           

 

Betreft [klager]

Datum 29 november 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [klager], geboren op [geboortedatum] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 5 augustus 2021 beslist verzoeker over te plaatsen naar de Individuele Trajectafdeling (ITA) van de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Lelystad.

Verzoekers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van verweerder op het schorsingsverzoek en van het bezwaarschrift. Overigens heeft verzoekers raadsman ook beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering van verweerder om een beslissing te nemen op het ingediende bezwaarschrift (21/24356/JB).

 

2. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Gelet op artikel 78, vierde lid, in verbinding met artikel 71, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj), kan in beginsel pas om schorsing worden verzocht in de beroepsprocedure (dus nadat verweerder het bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard en verzoeker tegen die ongegrondverklaring beroep heeft ingesteld). Daarop kan alleen een uitzondering worden gemaakt als de beslissing van verweerder meer dan zes weken op zich laat wachten (artikel 18, vierde lid, van de Bjj) of als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.

Verweerder heeft het bezwaarschrift op 9 augustus 2021 ontvangen. Dat is (ruim) meer dan zes weken geleden. Daar komt nog bij dat het bezwaar is gericht tegen een ingrijpende beslissing. Verzoeker kan daarom worden ontvangen in zijn verzoek.

 

Het beoordelingskader

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van verweerder slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen bezwaar is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen.

Op grond van artikel 22c, tweede lid, van de Bjj kan een jeugdige op de ITA worden geplaatst, als de jeugdige extra individuele begeleiding nodig heeft, als gevolg van een persoonlijkheidsstoornis, en hij daarom niet  op een ‘gewone groep’ kan verblijven (zoals bedoeld in artikel 22 van de Bjj).

 

Verzoekers standpunt (in het kort)

In het bezwaarschrift voert verzoeker aan dat verzoekers verblijf in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg te Nijmegen, in de maanden voorafgaand aan de plaatsingsbeslissing, ten onrechte niet is meegewogen. Ook zou uit de bestreden beslissing niet volgen dat aan de criteria van artikel 22c van de Bjj is voldaan. Verzoeker beroept zich op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 10 van Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).

 

Verweerders standpunt (in het kort)

Verweerder verwijst naar het advies van de ITA-adviescommissie van 12 april 2021 en de aanvraag van de RJJI De Hartelborgt te Spijkenisse van 2 april 2021. Verzoeker zou groepsontwrichtend werken, door zijn betrokkenheid bij een groot aantal incidenten. Ook zou een ITA-plaatsing nodig zijn om te proberen tot een passende behandeling te komen, voordat zijn PIJ-maatregel start. Een behandeling in een reguliere JJI is volgens verweerder niet meer mogelijk. Verzoekers gedrag in de laatste maanden zou niet tot een ander oordeel kunnen leiden.

 

De afweging van de voorzitter

Uit het advies van ITA-adviescommissie en de aanvraag van de RJJI De Hartelborgt komt – onder meer – het volgende naar voren. Verzoeker werkte groepsontwrichtend en werd groepsongeschikt geacht. Ingeschat wordt dat een individuele aanpak, met minder prikkels, beter zou werken voor verzoeker. Bij hem is sprake van antisociale en narcistische trekken, een borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD. Voor behandeling binnen een JJI werden geen mogelijkheden meer gezien. Verzoeker heeft al binnen verschillende JJI’s verbleven. Aan de aanvraag lagen meerdere geweldsincidenten ten grondslag. Bij een recent incident heeft hij biljartballen tegen de ruiten van het kantoor gegooid en de gehele afdeling vernield.

Uit de aanvraag en het advies ontstaat al met al een zeer zorgwekkend beeld. Het zou kunnen dat verzoeker van april tot augustus 2021 beter gedrag heeft vertoond, maar daarover is op dit moment onvoldoende bekend en bovendien is die periode – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – te kort om te oordeel dat de aanvraag en het advies – die zijn gebaseerd op een jarenlang verblijf van verzoeker in meerdere JJI’s – onvoldoende actueel zijn. De conclusie van verweerder op basis hiervan, dat verzoeker extra individuele begeleiding nodig heeft, als gevolg van een persoonlijkheidsstoornis, en dat hij daarom niet  op een ‘gewone groep’ kan verblijven, kan – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – dan ook niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Van strijd met artikel 8 van het EVRM en/of artikel 10 van het IVBPR is de voorzitter niet gebleken.

Gelet op het voorgaande zal de voorzitter het verzoek afwijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Deze uitspraak is op 29 november 2021 gegeven door mr. P. de Bruin, voorzitter, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven