Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2767/JA en 07/2921/JA, 22 januari 2008, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2767/JA en 07/2921/JA

betreft: [klager] datum: 22 januari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Teijlingereind te Sassenheim,

en
[...], geboren op [1989], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 oktober 2007 van de beklagcommissie bij voormelde j.j.i.,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 december 2007, gehouden in de j.j.i. Den Engh te Den Dolder, zijn gehoord klager en, namens de directeur van Teijlingereind, [...], juridisch medewerker, en [...], hoofd pedagogisch beleid/plaatsvervangend
directeur.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het door een groepsleidster in de leefgroep doen van mededelingen over klagers delict.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en heeft een tegemoetkoming van € 50,= vastgesteld op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Beleid van de inrichting is dat niet in de groep wordt besproken wat in behandelingsplannen staat, tenzij de jeugdige daar zelf om vraagt. Dit geldt dus ook ten aanzien van het delict en de door klager en de behandelaar gemaakte delictanalyse. De
groepsleidster is niet degene die het delict in de groep bekend maakt. Groepsleiders hebben wat dat betreft een geheimhoudingsplicht en moeten het aan de jeugdige overlaten of hij zijn delict in de groep bekend maakt. De betreffende groepsleidster
heeft
in het onderzoek naar haar handelen tegenover de teamleider toegegeven dat zij in de groep over klagers delict heeft gesproken. Dit kan niet tijdens een groepsgesprek zijn gebeurd, omdat klager daarbij dan zelf aanwezig zou zijn geweest.
Niet eerder is door klager verteld dat de groepsleidster klagers dossier op de computer aan twee groepsgenoten heeft laten zien.
Vast staat dat door de desbetreffende groepsleidster fout is gehandeld en dat een dergelijk handelen niet past in een pedagogisch klimaat. De desbetreffende groepsleidster is dan ook geschorst en na onderzoek ontslagen. De uitlatingen van de
groepsleidster kunnen echter niet worden beschouwd als een beklagwaardige beslissing van de directeur. Er is immers sprake van een feitelijke handeling van de groepsleidster die geen rechtsgevolgen voor klager heeft gehad. Klager is als gevolg van de
betreffende mededelingen wel gepest op de groep en hij heeft veel ongemak ondervonden, wat zeer spijtig is. Er is verscheidene keren met klager over zijn klacht gesproken en hem zijn excuses aangeboden. Klager heeft voorts aangegeven dat hij niet naar
een andere inrichting overgeplaatst wil worden. Hij verbleef en verblijft ook nu nog op een opvangafdeling.
Als iets misgaat, kan de jeugdige altijd met een klacht bij de directeur terecht, waarna onderzoek volgt. Er is niet met klager gesproken over een schadevergoeding vanuit de inrichting. Klager heeft op aanraden van zijn advocaat gekozen voor de
beklagprocedure. De inrichting heeft hem aangegeven dat het om feitelijk handelen van de groepsleidster gaat en dat een beklagprocedure mogelijk niets zou opleveren.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is er achter gekomen dat de groepsleidster een groepsgenoot heeft verteld over zijn delict. Deze groepsgenoot kwam namelijk op een gegeven moment naar hem toe en noemde hem details over zijn delict die niemand op de groep kon weten zonder zijn
dossier te hebben gezien of daarover te zijn ingelicht. De groepsleidster kwam erbij en wilde met klager praten, maar dat wilde klager niet. Vervolgens is de groepsleidster naar boven gegaan en heeft zij klagers dossier op de computer aan twee
groepsgenoten laten zien. Klager heeft dit niet eerder verteld omdat hem dat niet is gevraagd.
Klager voelde zich niet meer veilig en heeft om die reden op aanraden van zijn toenmalige advocaat de beklagcommissie verzocht om een schadevergoeding. De beklagcommissie heeft hem een tegemoetkoming van € 50,= toegekend. Klager heeft daartegen beroep
ingesteld. Hij wil die € 50,= niet omdat hij op aanraden van zijn huidige advocaat een civiele procedure wil starten en hij wil voorkomen dat de civiele rechter hem geen schadevergoeding zal toekennen als hij de tegemoetkoming van € 50,= heeft
ontvangen.

3. De beoordeling
Handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeelsleden in een inrichting in het kader van de uitoefening van hun taak moet, behoudens puur feitelijke handelingen, worden gezien als een beslissing van de directeur, waartegen beklag openstaat.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat zonder toestemming van klager door een groepsleidster aan een groepsgenoot in de leefgroep van klager in ieder geval mededelingen zijn gedaan over klagers delict.
Volgens de verklaringen ter zitting van de directeur is het beleid van de inrichting dat personeel in de groep niet over het delict van een groepsbewoner spreekt en tot geheimhouding daarover gehouden is, tenzij de groepsbewoner zelf bekendmaking en/of
bespreking in de groep wenst. Het niet spreken over het delict van een jeugdige uit de groep zolang die jeugdige daarvoor geen toestemming heeft gegeven, is onderdeel van de taakinstructie van het personeel. Aangezien de groepsleidster in strijd met
die
instructie heeft gehandeld waardoor zonder noodzaak klagers privacy is geschonden, valt de klacht daarover onder het bereik van artikel 65 Bjj.

Niet bestreden is dat klager als gevolg van bovengenoemde schending van zijn privacy door groepsbewoners is gepest, veel ongemak heeft ondervonden en in zijn functioneren is belemmerd en dat hij daarvan gedurende enige tijd de nadelige gevolgen zal
ondervinden.

De beroepscommissie is dan ook met de beklagcommissie van oordeel dat klager in zijn beklag kan worden ontvangen en dat dit beklag gegrond is.
Het beroep van de directeur zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Het beroep van klager is gericht tegen het feit dat de beklagcommissie hem een tegemoetkoming heeft toegekend. Door beroep in te stellen wil klager bereiken dat de inrichting civielrechtelijk kan worden aangesproken.
De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Nu de toekenning van een tegemoetkoming niet tot gevolg kan hebben dat klager
niet-ontvankelijk kan worden verklaard in het kader van een civiele procedure, moet aan de in beroep opgeworpen klacht voorbij worden gegaan.
Het beroep van klager zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart beide beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.A. Flinterman, voorzitter, dr. M. Smit en mr. R. van de Water, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 22 januari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven