Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/3551/GV, 14 januari 2008, beroep
Uitspraakdatum:14-01-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/3551/GV

betreft: [klager] datum: 14 januari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.G.M. Kral, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 december 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Niet alleen dient er gekeken te worden naar de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen
aan de afwijzing in het verleden, maar ook actuele feiten en omstandigheden dienen een rol te spelen. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat dat gebeurd is. Aldus is de beslissing op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Naarmate zijn einddatum,
4
april 2008, dichterbij komt te liggen, dient aan het belang van resocialisatie en aan de wijze hoe het verblijf van klager in de inrichting verloopt steeds meer waarde te worden gehecht. Op grond van het feit dat klager zich ondanks tegenslagen immer
positief opstelt en zijn verblijf in de PI Oosterhoek geen problemen oplevert, dient klager in de gelegenheid gesteld te worden zich tijdens een verlof, dat niet de volledige 60 uur hoeft te omvatten, te bewijzen. Benadrukt wordt dat het openbaar
ministerie niet negatief heeft geadviseerd terzake van verlofverlening. Verlofverlening betekent voor klager dat hij zijn zoon, die onlangs ernstig gewond is geraakt bij een verkeersongeluk en nog enige tijd in het ziekenhuis zal verblijven, kan
bezoeken. Bovendien zou klager het verlof kunnen aanwenden voor een bezoek aan het Rijnstate ziekenhuis, waar hij onder behandeling is. Klager is recent naar de specialist dr. B. verwezen naar aanleiding van een consult bij de internist/nefroloog van
het Canisiusziekenhuis in Nijmegen.
Klager is een schorsing verleend om te revalideren na een hersenbloeding en darmkanker. Klager heeft nu een stoma. Geestelijk en lichamelijk heeft de situatie impact gehad op klagers leven en dat van zijn vrouw en kinderen. De eerste maanden in het
ziekenhuis waren een nachtmerrie. Dit was geen excuus om niet terug te keren van de verleende schorsing. Klager kon niet meer goed nadenken.
Klager is bereid zich aan alle voorwaarden, die aan verlofverlening verbonden zullen worden, te houden ook als die inhouden dat het verlof in duur en bewegingsvrijheid beperkt zal zijn. Klager heeft aangegeven bereid te zijn een waarborgsom in depot te
storten. Hij wil bewijzen dat de situatie heel anders is dan nu. Hij vraagt om een nieuwe kans.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is niet teruggekeerd van een aan hem verleende schorsing. Tijdens deze periode maakte hij zich schuldig aan strafbare feiten, waarvoor hij inmiddels is veroordeeld. Ingevolge
artikel 4, aanhef en onder a en b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting vormen deze gegevens een contra-indicatie voor verlofverlening. Hoewel het niet terugkeren van verleende vrijheden vanuit detentie niet goed te praten valt, lijkt
de
situatie van klager wel bijzonder. Om deze reden zou een verlofaanvraag met het huidige strafrestant van klager zeker te overwegen zijn. Ware het niet dat klager zich tijdens zijn desertie ook nog eens schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Het
niet terugkeren van vrijheden en vervolgens strafbare feiten plegen, geeft ook op dit moment nog geen vertrouwen in het verlenen van verlof, ook al wil klager zich onderwerpen aan allerlei bijzondere voorwaarden.

De directeur van de gevangenis Grave heeft ten aanzien van de vierde verlofaanvraag negatief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens oplichting. Aansluitend dient hij gevangenisstraffen te ondergaan van in totaal 22 maanden en 12 dagen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 mei 2008.
Aansluitend dient hij eventueel een hechtenis van 365 dagen te ondergaan in het kader van de Wet Terwee en 14 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager is tijdens zijn huidige detentie niet teruggekeerd van een schorsing van zijn voorlopig hechtenis en heeft zich van 27 februari 2006 tot 3 juli 2006 aan detentie onttrokken. Tijdens deze periode heeft hij nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd,
waarvoor hij inmiddels veroordeeld is tot een gevangenisstraf van twee maanden. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening. Genoemde omstandigheden wegen dermate zwaar dat
deze
een afwijzing van klagers verlofaanvraag in dit stadium van zijn detentie nog steeds rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in
artikel 4 onder a en b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet onredelijk of onbillijk.
Klager heeft gesteld dat hij zijn ernstig gewonde zoon in het ziekenhuis zou wensen te bezoeken en dat hij is doorverwezen naar een specialist en dat hij daarvoor het ziekenhuis zou wensen te bezoeken. Voor dergelijke omstandigheden zou klager middels
het b.s.d. een aanvraag tot incidenteel verlof kunnen indienen. Aan dergelijke verloven kunnen eveneens voorwaarden worden verbonden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 januari 2008.

secretaris voorzitter

Naar boven