Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2551/GA, 31 december 2007, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2551/GA

betreft: [klager] datum: 31 december 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 september 2007 van de alleensprekende beklagrechter bij de gevangenis Nieuw Vosseveld te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Nieuw Vosseveld te Vught, is [...], unit-directeur bij de gevangenis Nieuw Vosseveld, gehoord. Klager was in verband met een opname in het penitentiair
ziekenhuis niet in staat ter zitting te verschijnen. Van het behandelde ter zitting is een verslag opgemaakt. Klager is in de gelegenheid gesteld op het verslag te reageren. Op 28 december 2007 ontving het secretariaat van de Raad de reactie van klager
van 15 december 2007.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft vermissing van € 300,=.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers vrouw heeft zich bij medewerkers van de inrichting beklaagd, omdat de geldstortautomaat niet werkte. Daarop is haar door de medewerkers een envelop
verstrekt. Op de voorkant van de envelop heeft zij de naam van klager vermeld en het bedrag van € 300,=, dat zij daarin gedaan had. Vervolgens heeft zij die envelop in een brievenbus in de inrichting gedeponeerd. Dit bedrag is nooit op de
rekening-courant van klager bijgeschreven.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De geldstortautomaat is een deugdelijk apparaat. Voor het geval de geldstortautomaat disfunctioneert is naar een oplossing gezocht, waardoor het
bezoek toch in staat wordt gesteld geld te storten. Het geld wordt in dat geval in een envelop gedaan en in een bus gedeponeerd. Het bezoek van de gedetineerde ontvangt geen bewijs van afgifte van de envelop. Alleen indien het geld via de
geldstortautomaat wordt gestort, wordt een bon verstrekt. De facilitaire dienst leegt de bus en overhandigt de envelop aan de kassier van de inrichting, die de envelop opent, het geld telt en het bedrag vermeldt op een lijst. Deze lijst wordt verzonden
naar het servicecentrum (SSC), dat het bedrag bijschrijft op de rekeningcourant van de betreffende gedetineerde. Tot de klacht van klager zijn er geen klachten ontvangen van andere gedetineerden over deze werkwijze.
De unit-directeur is er van overtuigd dat het SSC goed werkt. Uit navraag bij de facilitaire dienst is naar voren gekomen dat geen envelop voor klager in de bus is aangetroffen. Het is niet duidelijk geworden of het bezoek van klager zich over het
disfunctioneren van de geldstortautomaat bij het personeel heeft beklaagd. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een bedrag van € 300,= is gestort. De unit-directeur erkent dat het storten van het geld door deze handelwijze over te veel schijven
loopt. Het systeem is niet waterdicht. De inrichting wil af van de mogelijkheid voor het bezoek om geld contant op deze wijze aan te bieden.
Klager is bewerkelijk in de omgang door de vele vragen die hij stelt, maar is correct en niet
onbetrouwbaar. Hij is financieel niet armlastig.

3. De beoordeling
Gelet op artikel 46 van de Pbw moet voor de directeur een zorgplicht worden aangenomen voor een behoorlijk verloop van het betalingsverkeer met en van de gedetineerden. In onderdeel 4.5.2. van de huisregels is onder meer bepaald dat geld ten behoeve
van
gedetineerden op drie manieren kan worden gestort, namelijk door overmaking op de bankrekening van de inrichting, door storting door middel van de geldstortautomaat in de inrichting of per post.

Uit de toelichting van de directeur ter zitting van de beroepscommissie komt naar voren dat in verband met het disfunctioneren van de geldstortautomaat en in aanvulling op de huisregels een vierde mogelijkheid is ingevoerd voor bezoekers om geld te
storten. In dat geval wordt geld in een envelop gestopt en in een bus gedeponeerd. Aan het bezoek wordt geen bewijs van afgifte afgegeven. De facilitaire dienst leegt de bus en overhandigt de (gesloten) envelop aan de kassier, die de envelop opent, het
geld telt en het bedrag op een lijst noteert. Deze lijst wordt verzonden naar het servicecentrum (SCC), dat het bedrag bijschrijft op de rekening-courant van de gedetineerde. Zo behoort althans de procedure te verlopen.
De beroepscommissie is van oordeel dat dit systeem te veel gebreken vertoont. Er vindt geen registratie plaats van de enveloppen die in de bus worden gedeponeerd. Dit gebeurt pas later nadat de bus is geleegd en de envelop is overhandigd aan de
kassier.
Aan de bezoeker die van deze methode gebruik maakt, wordt geen bewijs van afgifte verstrekt. De verdere verwerking geschiedt vervolgens via een aantal niet te controleren schijven. Al met al moet dit systeem als ondeugdelijk worden aangemerkt, hetgeen
impliceert dat de directeur niet genoegzaam heeft voldaan aan zijn hiervoor weergegeven zorgplicht. Nu de feitelijke gang van zaken, zoals door klagers vrouw is weergegeven in een zich bij de stukken bevindende brief, overeenkomt met de door de
directeur gegeven beschrijving van het systeem, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk, dat de gebreken daarvan zich ten nadele van klager hebben gerealiseerd. Het beroep en het beklag zullen mitsdien gegrond worden verklaard.
Voor wat betreft de tegemoetkoming neemt de beroepscommissie in aanmerking, dat de hoogte van het beweerdelijk vermiste geldbedrag onvoldoende aannemelijk is geworden, hetgeen meebrengt dat de omstandigheden van het geval alsmede de redelijkheid en de
billijkheid richtinggevend zijn.
Het voorgaande leidt tot na te melden beslissing.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 150,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. J.W.P. Verheugt, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 31 december 2007

secretaris voorzitter

Naar boven