Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2456/GM, 20 december 2007, beroep
Uitspraakdatum:20-12-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2456/GM

betreft: [klager] datum: 20 december 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Experiment Schotloze detentie P.I. Utrecht; locatie Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 30 augustus 2007 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 november 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klaagster gehoord. Haar raadsman, mr. E.M. Diesfeldt, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en
verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak. Desgevraagd is een schriftelijke toelichting toegezonden.
De inrichtingsarts verbonden aan het Experiment Schotloze detentie P.I. Utrecht heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van eind juni 2007, betreft het niet adequaat handelen door de medische dienst c.q. inrichtingsarts ten aanzien van de peesschedeontsteking in klaagsters arm.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht.
Zij heeft last van haar arm vanaf begin december 2006. Zij voelt zich niet serieus genomen door de arts, wel door de fysiotherapeut, die haar een brace heeft gegeven. Een afspraak met de neuroloog werd aanvankelijk niet gemaakt, uiteindelijk is zij
daar
twee maal geweest. Zij moest naar de orthopeed, die afspraak werd echter niet gemaakt en klaagster moest zelf actie ondernemen. Half maart werd de diagnose peesschedeontsteking gesteld en moest haar arm in het gips voor drie weken. Zij moest er weer
zelf achterheen, zodat na vier weken het gips er pas afging. Zij kreeg een brace en als medicatie brufen. Begin mei is zij terug geweest bij de orthopeed. Na twee weken moest zij nogmaals terug voor controle en een injectie tegen de pijn. Die afspraak
ging niet door en uiteindelijk heeft zij op 30 juli 2007 de injectie gekregen. Hierna is het zo’n vier weken goed gegaan. Sinds september staat klaagster op de wachtlijst voor een operatie aan haar pols. Al met al vindt klaagster dat er niet adequaat
wordt gereageerd op sprekersbriefjes, daardoor heeft zij een jaar nodeloos met pijn rondgelopen.
Klaagsters raadsman heeft -samengevat- nog aangevoerd dat klaagster vanaf december 2006 pijnklachten heeft geuit, waaraan geen gehoor werd gegeven. Uiteindelijk is zij 20 juli 2007 geholpen. Indien zij tijdig en adequaat was geholpen, tijdig gips om
haar hand en pols en tijdig een injectie, hadden haar klachten verholpen dan wel in elk geval verminderd kunnen worden.

De inrichtingsarts heeft een uitgebreid medisch overzicht overgelegd en zakelijk weergegeven het volgende standpunt ingenomen.
Aanvankelijk is klaagster verwezen naar de neuroloog vanwege bekendheid met een cervicale hernia. Uitsluiting daarvan leek het eerst aangewezen. Na verwijzing werd door de orthopeed uiteindelijk tendinitis vastgesteld. Bij dergelijke klachten is het
vaak zoeken naar een evenwicht tussen handelen en afwachten. Bij klaagster is het evenwicht niet makkelijk te vinden. Inmiddels heeft zij een corticoid injectie gekregen en moet zij volgende maand terug naar het ziekenhuis. Waarschijnlijk zal zij dan
nog niet geheel van haar klachten af zijn. Bestreden wordt dat haar klachten niet serieus genomen worden.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht over de zaak en wijst het verzoek om aanhouding derhalve af.

Uit hetgeen is aangevoerd komt voldoende naar voren dat klaagster in verband met haar zeer pijnlijke, doch niet acute levensbedreigende klacht, regelmatig is gezien door de medische dienst en de inrichtingsarts. Door de inrichtingsarts is adequaat
omgesprongen met de bekend geworden gegevens. Zo is klaagster uiteindelijk verwezen naar de neuroloog, fysiotherapeut en orthopeed en staat zij inmiddels op de wachtlijst om geopereerd te worden. Van aan de inrichtingsarts toe te schrijven medische
missers is geen sprake. Wel is de beroepscommissie gebleken dat de communicatie niet altijd goed is geweest, hetgeen mogelijk tot vertragingen heeft geleid. Niet valt vast te stellen of de hiaten in de communicatie enkel te wijten zijn aan de medische
dienst.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 20 december 2007

secretaris voorzitter

Naar boven