Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2061/TR, 27 december 2007, beroep
Uitspraakdatum:27-12-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2061/TR

betreft: [klager] datum: 27 december 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing, voor zover in beroep van belang
De Staatssecretaris heeft klager meegedeeld dat aan hem overeenkomstig het bepaalde in de uitspraak van de beroepscommissie 02/770/TP d.d. 22 augustus 2002 een tegemoetkoming van € 600,= is toegekend vanaf de dag dat het verblijf van klager in een
huis
van bewaring twaalf maanden heeft geduurd tot 22 april 2002, de dag waarop klager in een tbs-inrichting is geplaatst en zijn verzoek om een aanvullende tegemoetkoming afgewezen.

De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 29 december 1999 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 10 april 2001. Sindsdien heeft klager verbleven in verschillende huizen van bewaring tot zijn plaatsing op 22 april 2002 in de tbs-kliniek De Singel te
Amsterdam. Naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie 02/770/TP d.d. 22 augustus 2002 is aan klager een tegemoetkoming van € 600,= toegekend.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Hij tekent beroep aan tegen het weigeren van een passantenvergoeding en wenst een hoorzitting om zijn beroep toe te lichten met zijn raadsman.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. De brief van 18 juli 2007 is ten onrechte aangemerkt als een voor beroep vatbare beslissing. De brief heeft een informatief karakter en bevat een mededeling
over
klagers passantenvergoeding op basis van een bindende en onherroepelijke uitspraak van de beroepscommissie van 22 augustus 2002. Het beroep wordt niet-ontvankelijk geacht. Subsidiair wordt aangevoerd dat de inhoud van de brief niet afwijkt van hetgeen
klager hierover is bericht op 28 februari 2007 en 26 april 2007. Van een tijdige indiening van het beroep is aldus geen sprake. Ook om die reden wordt het beroep niet-ontvankelijk geacht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om hem te horen af.

In de uitspraak van de beroepscommissie 02/770/TP van 22 augustus 2002 heeft de beroepscommissie de beslissing van de Minister om klagers passantentermijn, die ten tijde van de bestreden verlengingsbeslissing twaalf maanden duurde, met drie maanden te
verlengen onredelijk en onbillijk geacht en bepaald dat aan klager, vanaf de dag dat zijn passantentermijn twaalf maanden duurde tot de dag waarop hij in een tbs-inrichting was geplaatst, een tegemoetkoming van € 600,= toegekend diende te worden.
De Minister heeft vervolgens aan klager in 2002 een tegemoetkoming van € 600,= toegekend.

In een schrijven van 23 oktober 2006 heeft klager, met verwijzing naar de uitspraken van het EHRM van 2006 - noot beroepscommissie: bedoeld worden de uitspraken van het EHRM van 11 mei 2004 inzake Brand en Morsink - verzocht om aan hem alsnog een
passantenvergoeding toe te kennen voor een passantentermijn, die volgens klager circa drie jaar heeft geduurd. Namens de Minister is in een schrijven van 28 februari 2007 geantwoord dat de beroepscommissie al op 22 augustus 2002 uitspraak omtrent de
passantenvergoeding heeft gedaan, deze uitspraak onherroepelijk is en dat aan zijn passantenstatus geruime tijd geleden op 22 april 2002 een eind is gekomen door opname in een tbs-inrichting. Klagers verzoek is afgewezen.
Klager heeft vervolgens in een schrijven van 7 maart 2007 wederom de Minister verzocht om hem, gelet op vermelde Europese jurisprudentie, alsnog een passantenvergoeding toe te kennen vanaf het moment dat zijn passantentermijn zes maanden duurde.
Bij schrijven van 26 april 2007 is namens de Staatssecretaris klager hetzelfde antwoord gegeven als klager eerder was gegeven bij de brief van 28 februari 2007.
Vervolgens heeft klager bij schrijven van 8 mei 2007 wederom verzocht om hem alsnog een passantenvergoeding toe te kennen, maar dit keer vanaf de vierde maand van zijn passantentermijn subsidiair vanaf de zesde maand van zijn passantentermijn.
De Staatssecretaris heeft in een schrijven van 18 juli 2007 gepersisteerd bij het eerdere antwoord aan klager.

De beroepscommissie stelt voorop dat zij in hoogste aanleg uitspraak doet en dat derhalve haar eerdere uitspraak 02/770/TP van 22 augustus 2002, waarin is bepaald dat conform de toentertijd geldende jurisprudentie aan klager een tegemoetkoming toekomt
vanaf de twaalfde maand van zijn passantentermijn en hem een tegemoetkoming van
€ 600,= is toegekend, onherroepelijk is. Sinds eind 2004 wordt door de beroepscommissie in het licht van de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 (no. 49902/99) in de zaak
Brand geoordeeld dat een passantentermijn van zes maanden of meer strijd oplevert met artikel 5, eerste lid, van het EVRM en vanaf de zesde maand van de passantentermijn in beroepszaken een tegemoetkoming toegekend. Op grond van nadien gewezen
jurisprudentie kan een onherroepelijke uitspraak niet worden herzien. In de Bvt is ook de mogelijkheid van herziening niet opgenomen.

Daarbij komt dat, als klager van mening is dat het schrijven van de Staatssecretaris van 18 juli 2007 een beslissing betreft waartegen beroep kan worden ingesteld, terwijl hij eerder van de brief met identieke inhoud van 28 februari 2007 kennis heeft
genomen en tegen die beslissing geen beroep heeft ingesteld maar hier enkel op heeft gereageerd met het tot tweemaal toe herhalen van zijn verzoek om een aanvullende passantenvergoeding, klagers beroep niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 69,
vijfde lid, Bvt juncto artikel 58, vijfde lid, Bvt zo spoedig mogelijk is ingediend als van klager redelijkerwijs mocht worden verwacht.
Gelet op het bovenstaande kan de beroepscommissie klager niet in zijn beroep ontvangen.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. I.E. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 27 december 2007

secretaris voorzitter

Naar boven