Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2549/GM, 20 december 2007, beroep
Uitspraakdatum:20-12-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2549/GM

betreft: [klager] datum: 20 december 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 17 september 2007 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 5 november 2007 in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Zijn raadsvrouw heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
De inrichtingsarts verbonden aan voormeld h.v.b. heeft eveneens schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 31 mei 2007, betreft het aanvankelijk niet en later in beperkte hoeveelheid (halve dosering) verstrekt krijgen van klagers medicatie (bloedverdunners en medicijnen
die
hij slikt als hij een paniekaanval krijgt).

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is aangevoerd dat klager sinds 9 mei 2007 in detentie verbleef. Op de eerste dag heeft hij de medische dienst bezocht. Hij heeft van de inrichtingsarts niet de juiste medicijnen gekregen. In totaal heeft hij 78 dagen in het h.v.b.
Veenhuizen verbleven, de duur van de detentie was bij binnenkomst bekend. Op 10 mei 2007 heeft de arts besloten dat klager het gebruik van oxazepam moest afbouwen. Dit medicijn werkt rustgevend, spierontspannend en vermindert de angstgevoelens. Juist
vanwege de relatief korte duur van de detentie en de spanningen die een detentie met zich brengt en de sociale en psychische situatie van klager was het niet zinvol en riskant het gebruik van oxazepam af te bouwen. Klager staat onder behandeling van
verslavingszorg Noord Nederland. Er is alleen navraag gedaan bij de apotheek van klager. De apotheek heeft onjuiste informatie verstrekt. De eigen huisarts was van de juiste medicatie op de hoogte, doch bij hem is geen navraag gedaan. Door de lange
behandelingsduur door de medisch adviseur heeft klager zijn gehele detentie niet de juiste medicatie gekregen.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
De late reactie op de klacht wordt erkend, er is sprake geweest van een misverstand. Ten tijde van het opstellen van de reactie was klager inmiddels met ontslag. Oxazepam verkreeg hij, anders dan hij zelf stelde, zoals bleek uit navraag, niet van zijn
huisarts. Klager stond gepland voor onderzoek in het Universitar Medisch Centrum Groningen vanwege mogelijk OSAS. Dit onderzoek is door klager afgezegd. Gelet op de mogelijke diagnose OSAS was de door klager gevraagde slaapmedicatie niet gewenst. De
dosering asasantin is verstrekt conform de opgave van de eigen apotheek van klager.

3. De beoordeling
Uit de stukken komt naar voren dat klager bij binnenkomst in de inrichting geen oxazepam verstrekt kreeg door zijn huisarts en ook verslavingszorg Noord Nederland verstrekte hem, blijkens de overgelegde brief van 13 juli 2007 geen benzodiazepinen,
omdat
de kuur was afgerond.
Uit de inlichtingen van de inrichtingsarts komt naar voren dat er voor het gebruik van benzodiazepinen geen aanwijsbare medische indicatie bestond en dat dit gebruik, gelet op de mogelijke aanwezigheid van OSAS bij klager, eerder was gecontraïndiceerd.
Hetgeen klager naar voren heeft gebracht ten aanzien van de verstrekkingen van overige medicatie en de stelling dat door zijn apotheek onjuiste informatie hieromtrent verstrekt zou zijn, wordt – bij gebreke aan een nadere feitelijke onderbouwing –
onvoldoende aannemelijk geacht. Zo dit al het geval zou zijn, valt het verstrekken van onjuiste informatie door de apotheek de inrichtingsarts niet aan te rekenen. Hetgeen hiervoor is overwogen, één en ander in samenhang en onderling verband
bezien, leidt tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 20 december 2007

secretaris voorzitter

Naar boven