Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2488/GB, 17 december 2007, beroep
Uitspraakdatum:17-12-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 07/2488/GB

Betreft: [klager] datum: 17 december 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 september 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager, gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis Grave, ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 29 oktober 2006 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Almere-Binnen te Almere, van waaruit hij is geplaatst in de gevangenis Grave. Op 9 november 2007 is hij overgeplaatst naar de gevangenis De Marwei te
Leeuwarden, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Klager is gedetineerd voor een feit dat hij niet heeft gepleegd. Hij is van mening dat hij, in het kader van de resocialisatie, in aanmerking dient te komen voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). Hij is een alleenstaande vader en
zijn zoontje heeft klagers zorg dringend nodig. Er zijn alleen maar positieve adviezen met betrekking tot een eventuele plaatsing in een b.b.i. De selectiefunctionaris is niet consequent in zijn uitspraken. Eerst zegt hij dat het Openbaar Ministerie
tegen een b.b.i.-plaatsing zou zijn en vervolgens angst te hebben voor recidive. Klager heeft inmiddels echter gekozen voor een normaal leven en wil voor de opvoeding van zijn zoontje, over wie hij de voogdij heeft, zorgdragen. Klager wil niet dat zijn
zoontje hem in een gesloten inrichting moet bezoeken. Als hij zou worden geplaatst in een b.b.i., kan hij hem in ieder geval één keer per drie weken bezoeken. De selectiefunctionaris is er bij zijn beslissing ten onrechte van uitgegaan dat klager zich
schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten. Klager is weliswaar in eerste aanleg veroordeeld, maar de zaak is in hoger beroep nog niet afgedaan. Alleen al om die reden kan niet worden gezegd dat klager zich tijdens een proeftijd
schuldig
zou hebben gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. Klager is een geschikte kandidaat voor plaatsing in een b.b.i. Klager zou volgens de selectiefunctionaris agressieproblemen hebben. Die conclusie is onbegrijpelijk nu deze niet nader is gemotiveerd.
Voorts
heeft de selectiefunctionaris zonder nader onderzoek de mededeling van de directeur van het h.v.b. Almere-Binnen met betrekking tot eventuele escalatie geaccepteerd. Klager betwist dat er gevaar voor escalatie bestond. Overigens heeft hiervoor genoemde
directeur benadrukt dat deze omstandigheid geen invloed behoefde te hebben op klagers selectie voor een b.b.i. Ook het strafrestant behoeft, anders dan de selectiefunctionaris aanvoert, geen reden te zijn voor een negatieve beslissing voor klager. Voor
de directeur van het h.v.b. was dat strafrestant immers reden voor de voordracht voor selectie voor een b.b.i. Anders dan door de selectiefunctionaris wordt aangevoerd is de kans dat klager in hoger beroep een hogere gevangenisstraf opgelegd krijgt
niet
aannemelijk: enkel klager heeft hoger beroep ingesteld, niet het Openbaar Ministerie.

3.2. De selectiefunctionaris heeft – zakelijk weergegeven – de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het selectieadvies van het h.v.b. Almere-Binnen strekte tot plaatsing van klager in een b.b.i. De inrichting heeft daarbij aangegeven dat klager een geschikte kandidaat is, gelet op zijn gedrag in de inrichting, het advies van de politie en van het
Openbaar Ministerie. Bij de selectie van gedetineerden wordt echter niet alleen gekeken naar het gedrag van gedetineerden in de inrichting maar ook naar de eventuele recidivekans. Klager is recentelijk veroordeeld voor twee geweldsdelicten. Tijdens de
aan die veroordelingen verbonden proeftijden heeft hij andermaal een strafbaar feit gepleegd, te weten poging tot doodslag. Dat leidt tot de conclusie dat klager kennelijk geen boodschap heeft aan een stok achter de deur, hetgeen leidt tot onvoldoende
vertrouwen in een goed verloop van aan klager te verlenen vrijheden. Gelet op zijn eerdere veroordelingen en gelet op het verzoek van de directeur van het h.v.b. Almere-Binnen om klager met spoed over te plaatsen in verband met het gevaar van escalatie
van een conflict met een medegedetineerde, lijkt het erop dat klager een agressieprobleem heeft. Om die reden wordt het thans nog te vroeg geacht om klager over te plaatsen naar een inrichting met regimaire verlofmogelijkheden.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Grave is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die in eerste aanleg is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.

4.3. Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek. Tegen die veroordeling is door klager hoger beroep ingesteld maar op dat hoger beroep is nog niet beslist.

De selectiefunctionaris heeft in zijn beslissing, waarvan beroep, aangegeven dat de reden voor de vrees voor herhaling met name was gelegen in het feit dat klager, die recentelijk is veroordeeld voor een tweetal geweldsdelicten en nog niet al te lange
tijd geleden – tijdens een proeftijd – andermaal een strafbaar feit – een poging tot
doodslag – zou hebben gepleegd. De beroepscommissie is van oordeel dat de selectiefunctionaris op genoemde grond vrees voor herhaling heeft kunnen aannemen.
Blijkens de toelichting op de artikelen 2 en 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (d.d. 15 augustus 2000, nr. 5042803/00/DJI, Stcrt. 176) zijn de beperkt beveiligde inrichtingen bestemd voor gedetineerden die een
beperkt vlucht- of maatschappelijk risico vormen en die in aanmerking komen voor regimair verlof.
De selectiefunctionaris heeft kennelijk bedoeld dat klager, gelet op die hiervoor genoemde vrees voor herhaling, een zodanig maatschappelijk risico vormt, dat hij om die reden niet in aanmerking kan komen voor plaatsing in een b.b.i. Gelet daarop moet
de beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, 17 december 2007.

secretaris voorzitter

Naar boven