Nummer: 07/2519/GB
Betreft: [klager] datum: 3 december 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.A.F. van Drimmelen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 12 september 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) in de regio Rotterdam afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 11 april 2006 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis Zoetermeer.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het verzoek om overplaatsing is afgewezen omdat klager nog een openstaande strafzaak heeft en dus de einddatum van zijn detentie niet vaststaat. Klager is inderdaad gedagvaard om bij de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Haarlem te
verschijnen ter zake van de verdenking van het plegen van een bedrijfsinbraak in 2002. Indien de officier van justitie de zaak eerder zou hebben aangebracht, was er thans een vonnis gewezen en zou klager in aanmerking kunnen komen voor plaatsing in een
z.b.b.i.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager heeft nog een openstaande rechtbankzaak waarvoor hij op 15 november 2007 is gedagvaard. Op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), komen voor plaatsing in
een z.b.b.i. gedetineerden in aanmerking met een strafrestant van ten hoogste zes maanden. Ten aanzien van klager is dat strafrestant, gelet op de lopende strafzaak, thans nog niet bekend. Klager komt daarom (nog) niet in aanmerking voor plaatsing in
een z.b.b.i.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 2 van de Regeling komen voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking gedetineerden die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, ten
minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, geen veroordelingen tot betaling van een geldboete of geldbedrag van meer dan € 226,= hebben openstaan, een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en
beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.2. In de toelichting (van 24 december 1988, nr. 733726/98/DJI, Stcrt. 247) op dit artikel staat dat bij deze plaatsing de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator bij de
beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de
persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. Vastgesteld kan worden dat het strafrestant van klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing nog niet voldoende vaststond. Op dat moment was de beslissing van de selectiefunctionaris daarom juist en moet het beroep ongegrond
worden
verklaard.
Nu klagers openstaande strafzaak op 15 november 2007 is behandeld door de politierechter en - bij navraag door de beroepscommissie - heeft geleid tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, tegen welke uitspraak geen hoger
beroep
is ingesteld, staat thans voldoende vast dat het strafrestant van klager thans minder dan de maximale zes maanden is. De beroepscommissie gaat ervan uit dat de selectiefunctionaris thans op zo kort mogelijke termijn opnieuw op het verzoek zal
beslissen.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 december 2007.
secretaris voorzitter