Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2609/TB, 6 november 2007, beroep
Uitspraakdatum:06-11-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2609/TB - eindbeslissing

betreft: [klager] datum: 6 november 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.R. Rigter, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 3 oktober 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 maart 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. drs. O.O. van der Lee, en namens de Minister mr. F.W. Bleichrodt, landsadvocaat, en op verzoek
van de Minister als getuige-deskundige, [...], psycholoog/psychotherapeut en waarnemend hoofd behandeling bij het Centrum voor forensisch psychiatrische zorg Oldenkotte (hierna: Oldenkotte). Als toehoorder namens de Minister was aanwezig mevrouw [...]

Op 2 mei 2006 heeft de beroepscommissie in een tussenuitspraak, welke aan deze eindbeslissing is gehecht, de beslissing op het beroep aangehouden tot nader orde en in afwachting van een nader LAP-advies en de toezending daarvan. Per brief van 6
augustus
2007 ontving de beroepscommissie bedoeld LAP-advies, gedateerd op 3 augustus 2007, en per brief van 20 augustus 2007 de pro-justitiarapportage van 10 april en 10 mei 2007. Klager en zijn raadsman zijn in de gelegenheid gesteld op het nader LAP-advies
en
de pro-justitiarapportage te reageren. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Voor de inhoud van de bestreden beslissing, de feiten, de standpunten en de toelichting van de getuige-deskundige ter zitting van 6 maart 2006, verwijst de beroepscommissie naar voormelde tussenuitspraak.

Als resultaat van de toetsing door de LAP wordt in haar advies van 3 augustus 2007 het volgende vermeld:
”Op grond van het bovenstaande zijn ondergetekenden van oordeel dat de eindverantwoordelijke behandelaar naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid tot de vaststelling heeft kunnen komen dat een voortzetting van op verandering gerichte
behandeling thans niet langer zinvol is en dat moet worden overgegaan tot op stabiliteit en op kwaliteit van leven gerichte zorg in het kader van de terbeschikkingstelling met last tot verpleging.
De ondergetekenden overwegen daarbij dat betrokkene een zesenveertigjarige man is die reeds tweeëntwintig jaar een TBS-maatregel heeft vanwege een poging tot verkrachting en pedofiele handelingen. Betrokkene is in meerdere klinieken behandeld en is
ruim
anderhalf jaar op een longstay afdeling van FPC Veldzicht opgenomen.
In 2002 wordt er door de laatste behandelkliniek FPC Oldenkotte een longstay-indicatie gesteld, waarop de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (dhr. [A] en dhr. [B]) in september 2002 een positief (bekrachtigend) advies afgeeft.
Uit alle, ondergetekenden ter beschikking staande stukken van de afgelopen jaren, inclusief de op verzoek van Individuele TBS-zaken in mei 2007 uitgebrachte rapportages van de onafhankelijke rapporteurs [C] en dhr. [D], wordt betrokkene beschreven als
een primitieve, nauwelijks gesocialiseerde man met een ernstige persoonlijkheidsstoornis en een seksuele ontwikkelingsstoornis c.q. een parafilie met hyperseksualiteit en gerichtheid op kleine meisjes.
Van 1985 tot 2000 heeft in de behandeling het accent met name gelegen op de beheersing en controle van de (geseksualiseerde) agressieve gedragingen van betrokkene.
Als betrokkene in 2000 genegen is antipsychotische (tevens agressie remmende) en libidoremmende medicatie te nemen, stabiliseert zijn gedrag enigszins en lijken er mogelijkheden voor op verandering gerichte behandelinterventies te komen.
In 2003 concluderen de onafhankelijke rapporteurs [E] en [F] dat er qua behandeling in engere zin nauwelijks vooruitgang geboekt is. Zij gaan er echter vanuit dat de farmacologische ondersteuning het gevaar tot aanvaardbare proporties kan terugbrengen
en dat de risicofactoren op voorwaarde van voldoende begeleiding te overzien zouden moeten zijn en geen contra-indicatie vormen voor een resocialisatietraject.
Mocht een dergelijk traject uitgezet worden dan dient met name gekeken te worden in hoeverre betrokkene’s draagkracht en internaliserend vermogen toereikend en in positieve zin veranderbaar zouden blijken.
Op basis van deze rapporten verlengt de Rechtbank in zowel 2003 als 2004 de TBS-maatregel met één jaar, zodat er jaarlijks geëvalueerd kan worden.
FPC Oldenkotte maakt een stappenplan en in april 2004 wordt er begonnen met onbegeleide verloven die echter voortdurend moeizaam verlopen, zoals in de verslaglegging te lezen valt.
Niet omdat, zoals namens betrokkene als klager, bij de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (uitspraak d.d. 8 mei 2006), beweerd wordt, dat FPC Oldenkotte ‘niet alles uit de kast gehaald heeft’, maar veeleer,
omdat
in de periode tot juni 2005, toen pogingen gestaakt werden, de begeleide verloven nooit meer geweest zijn dan ‘semi begeleide’ verloven. Betrokkene’s beeldvorming hierover is anders maar zeer inconsistent (dhr. [D], mei 2007).
Betrokkene’s, niet pathologische, verlangen naar meer vrijheid en autonomie lijkt voortdurend op gespannen voet te staan met zijn sociale onvermogen, zijn sociale angst, zijn interpersoonlijke kwetsbaarheid en zijn gebrek aan ziekte-inzicht. Dit leidt
tot voortdurende ambivalentie en oppositioneel gedrag (ambitendentie) bij betrokkene die de ene keer aangeeft vrede te hebben met de longstay-plaatsing omdat deze rust, duidelijkheid en ruimte biedt en de andere keer er op staat dat het
resocialisatietraject gecontinueerd wordt.
Zowel aan de stellingname van het Kempehuis in 2002 als aan de wens van de Rechtbank in 2003 en 2005 is volgens ondergetekenden dus maximaal tegemoet gekomen.
De conclusie kan dan, ons inziens, ook niet anders zijn dan dat betrokkene de afgelopen 22 jaar niet of nauwelijks in staat is gebleken, met betrekking tot verandering van zijn persoonlijkheidspathologie en persoonlijke groei, in positieve zin van de
behandelinspanningen te profiteren. Daardoor dient zijn delictgevaarlijkheid, zeker buiten een sterk beveiligde en gecontroleerde setting van de TBS, nog steeds als hoog aangemerkt te worden (zie ook risicotaxatie van de kliniek in 2004 en van de
onafhankelijke rapporteurs dhr. [C] en dhr. [D]).
Temeer daar de beschermende factoren die er zijn, te weten de medicatie, mede ook gezien de bijwerkingen en betrokkene’s ambivalentie hieromtrent, absoluut onvoldoende zijn..
Een positief advies met betrekking tot de longstay-indicatie is dus zeker gerechtvaarigd.”

Op grond van haar onderzoek, waarbij thans ook de hiervoor vermelde, na de tussenuitspraak van 2 mei 2006 ontvangen stukken betrokken worden, overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de adviezen van de LAP van 14 september 2002 en 3 augustus 2007, alsmede de op 10 april en 10 mei 2007 uitgebrachte pro
justitiarapportages, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een
longstayafdeling
voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat de behandeling van klager geen wezenlijke verandering
heeft
opgeleverd ten aanzien van zijn persoonlijkheidspathologie. De ingezette resocialisatiepogingen zijn mislukt. Klagers delictgevaarlijkheid moet, indien hij in een minder beveiligde en gestructureerde omgeving terecht zou komen, nog steeds als hoog
worden aangemerkt.
Het beroep van klager is tevens gericht tegen het feit dat hij niet in Het Kempehuis van de Pompestichting is geplaatst. Klager meent dat de omstandigheden in Het Kempehuis (o.a. verlof- en bezoekregeling en de grootte van de kamers) gunstiger voor hem
uitpakken dan in Veldzicht. Wat hier ook van zij, deze vormen onvoldoende grond voor de conclusie dat de Minister niet tot plaatsing in Veldzicht had mogen besluiten.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van Veldzicht te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

De beroepscommissie vindt het nog wel van belang op te merken, dat het, ondanks vele rappellen van de beroepscommissie, zo lang uitblijven van het nadere LAP-advies, onaanvaardbaar is te achten, met name omdat daardoor klager onnodig lang in
onzekerheid
is gehouden.

2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 6 november 2007

secretaris voorzitter

Naar boven