Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0968/TA, 2 oktober 2007, beroep
Uitspraakdatum:02-10-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 07/968/TA

betreft: [klager] datum: 2 oktober 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 20 maart 2007 van de alleensprekende beklagrechter bij de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juli 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.J. Kerdel, en namens het hoofd van de inrichting, [...]. Per brief van 24 augustus
2007
heeft klager zijn beroep tegen voormelde uitspraak van de beklagrechter ingetrokken.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde - de beperking van het bezoek van klagers partner tot één keer per drie weken vanaf 23 oktober 2006.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat na de gegrondverklaring van onderdeel a van het beklag, de beklagrechter hem een tegemoetkoming had moeten toekennen. De
partner
van klager kwam wekelijks op bezoek. De frequentie van dit bezoek is vanaf 23 oktober 2006 teruggebracht tot één keer per drie weken.
Voor het beperken van het bezoek in duur en frequentie ontbreekt een wettelijke basis. De wet voorziet in artikel 37, derde lid, Bvt alleen in de mogelijkheid het bezoek te weigeren.
Klager vindt het onbegrijpelijk dat een week na 23 oktober 2006, toen kennelijk een weigering van het bezoek nog niet aan de orde was, ineens is besloten het bezoek van klagers partner te weigeren. Het is niet inzichtelijk op welke gronden dit is
gebeurd. Het bevreemdt klager dat bij de inrichting nog steeds onvoldoende bekend is over de aanloop naar de delicten en de aard van de relatie tussen klager en zijn partner. Klager wijst in dit verband op artikel 16 Bvt op grond waarvan het hoofd van
de inrichting ervoor dient zorg te dragen dat in ieder geval binnen drie maanden na binnenkomst in de inrichting een verplegings- en behandelplan moet worden vastgesteld. Klager verblijft sedert februari 2006 in De Rooyse Wissel. Hij werd daar
veelvuldig door zijn partner bezocht. Klager werd zelfs in staat gesteld haar onbegeleid te ontvangen. Na een incident op 24 juni 2006 werden enkele beperkende beslissingen genomen. Echter, na enige tijd mocht klager zijn partner wederom onbegeleid
ontvangen. Ook vóór klagers plaatsing in een tbs-inrichting ontving hij in de penitentiaire inrichting regelmatig bezoek van haar.

Aan de beschuldiging van de inrichting dat klager op manipulatieve wijze zou communiceren, is geen concrete invulling gegeven. Klager ontkent met klem dat hij manipulatief in zijn gedrag is. Wel komt hij voor zijn rechten op. Dit wordt niet in alle
gevallen met enthousiasme door het behandelteam ontvangen.
Klager is van oordeel dat de opgelegde beperkingen in strijd zijn met het recht op privacy en ‘family life’, zoals onder andere geregeld in artikel 8 EVRM.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De Bvt biedt wel de mogelijkheid om het bezoek in duur en frequentie te beperken. Het past binnen het wettelijk systeem. Het
uitgangspunt is een bezoek van één uur per week. Hiervan kan echter worden afgeweken op individuele gronden. Vanaf 23 oktober 2006 is de frequentie en duur van het bezoek van klagers partner beperkt tot eenmaal per drie weken één uur. Er is geen sprake
van een weigering zoals bedoeld in artikel 37, derde lid, Bvt. Aan klagers overig bezoek zijn geen beperkingen opgelegd. De inrichting wenst meer zicht te krijgen op het totaalbeeld van de relatie tussen klager en zijn partner. Er is zeer
gestructureerd
gestart met een driewekelijkse bezoekfrequentie.

Er is geen sprake van willekeur. Met klager is bij herhaling uitvoerig gesproken over de aard en reden van de bezoekbeperking. De wisselende beslissingen ten aanzien van het bezoek van klagers partner verdienen geen schoonheidsprijs. Het is juist dat
klager eerder wel bezoek van zijn partner is toegestaan. Echter na voortschrijdend inzicht is alsnog besloten beperkingen op te leggen. Van meet af aan was niet duidelijk hoe klager tot zijn delict is gekomen. Hier is de inrichting eerder te
lichtvaardig overheen gestapt.
Het manipulatieve gedrag van klager blijkt uit de wettelijke aantekeningen. Het werd steeds moeilijker om met klager te communiceren. Drie maanden na klagers binnenkomst in de inrichting is een voorlopig behandelplan opgesteld.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 37, eerste lid, Bvt heeft de verpleegde het recht ten minste gedurende één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. In de huisregels worden regels gesteld op het aanvragen van bezoek.
Het
derde lid van artikel 37 in verbinding met artikel 35, derde lid, Bvt biedt het hoofd van de inrichting de bevoegdheid de toelating tot de verpleegde van bezoek of van een bepaalde persoon of bepaalde personen te weigeren, indien dit noodzakelijk is
gelet op – onder andere – de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij door een verpleegde begane misdrijven. Uit onderdeel 12.3.4. van de huisregels van De Rooyse Wissel komt naar voren dat het hoofd van de inrichting voorwaarden
kan verbinden aan het bezoek. Deze voorwaarden betreffen onder meer de frequentie van het bezoek.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang gezien, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting bevoegd is beperkingen te stellen aan de frequentie en de duur van het bezoek. Immers, niet valt in te zien waarom de wetgever
het hoofd van de inrichting wel de verstrekkende bevoegdheid heeft toegekend het bezoek van bepaalde personen te weigeren, maar bedoeld moet hebben het hoofd van de inrichting een minder verstrekkende bevoegdheid te onthouden. De beperking in
frequentie
en duur van het bezoek dient gelijkgesteld te worden met een weigering van bezoek voor een bepaalde periode; beide situaties beogen hetzelfde rechtsgevolg, namelijk het beperken van het in het eerste lid van artikel 37 Bvt neergelegde recht op bezoek.
De beklagrechter heeft derhalve op onjuiste gronden het beklag gegrond verklaard. Reeds om die reden kan de beslissing van de beklagrechter in zoverre niet in stand blijven.

Gelet op artikel 68, derde lid, Bvt zal de beroepscommissie het beklag inhoudelijk beoordelen. In het verweerschrift van 21 november 2006 van het hoofd van de inrichting voor de beklagrechter komt naar voren dat bij het behandelteam nog steeds
onduidelijkheid bestaat over hoe klager tot zijn delict is gekomen. De partner van klager is slachtoffer van eerdergenoemd delict. Tevens bestaat weinig zicht op de aard van de relatie tussen klager en zijn partner. Gelet op deze onduidelijkheid kan
volgens het hoofd van de inrichting de veiligheid van de partner van klager onvoldoende worden gewaarborgd. De beroepscommissie is van oordeel dat deze omstandigheden een beperking van het bezoek rechtvaardigen. Het feit dat aan klager eerder is
toegestaan zijn partner zonder enig toezicht te ontvangen, vormt voor het hoofd van de inrichting geen beletsel bij wijze van voortschrijdend inzicht zijn eerdere beslissingen te heroverwegen.
De beperking in frequentie en duur van het bezoek van klagers partner is weliswaar in strijd met het recht op eerbiediging van klagers privé-, familie- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, EVRM, maar deze inbreuk is gelet op het
tweede lid van artikel 8 EVRM gerechtvaardigd.
De beslissing van het hoofd van de inrichting is derhalve niet in strijd met de wet of een eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. I.E. de Vries, voorzitter, dr. F. Koenraadt en drs. B. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 2 oktober 2007

secretaris voorzitter

Naar boven