Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1471/GA, 1 oktober 2007, beroep
Uitspraakdatum:01-10-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1471/GA

betreft: [klager] datum: 1 oktober 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. de Bont, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 5 juni 2007 van de beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 juli 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsman mr. T. de Bont, en [...], unit-directeur bij voornoemde locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de verplichting om niet éénmalig maar jaarlijks een nieuwe aanvraag voor vergoeding van studiekosten in te dienen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klaagsters raadman legt een pleitnota over en spreekt overeenkomstig de inhoud daarvan. Een kopie van die pleitnota is achter deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt voor hier ingevoegd en herhaald. Door en namens klaagster is voorts nog het
volgende aangevoerd. Zekerheidshalve is namens klaagster een nieuw verzoek gedaan voor een vergoeding van de studiekosten. De aanvraag voor toekenning van een vergoeding voor de hele studie is afgewezen maar voor het tweede jaar van de studie worden de
studiekosten vergoed. Kennelijk is de beklagcommissie van mening dat er sprake zou moeten zijn van een jaarlijkse voortgangscontrole. Daar kan klaagster zich ook in vinden. Indien de beklagcommissie dit werkelijk heeft bedoeld, dat is er volgens
klaagster sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid in de uitspraak van die commissie. Door nieuwe wet- of regelgeving zou er immers voor klaagster een probleem kunnen ontstaan, in een dergelijk geval zou de vergoedingsplicht voor de inrichting
kunnen
eindigen, wat – zo wordt de uitspraak van de beklagcommissie gelezen – niet de bedoeling kan zijn. Klaagsters studie gaat voorspoedig. Zij is nu bezig met het tweede jaar. De totale studie duurt drie à vier jaar. Klaagster verblijft nog drieëneenhalf
jaar in detentie. In het eerste jaar van haar studie bedroegen de studiekosten ongeveer € 2500,=. Klaagster heeft geen probleem met een voortgangscontrole. Dat gebeurt feitelijk ook continu. Alle post van en naar de studie-instelling gaat via de
onderwijzeres van de inrichting. Klaagster dient zich voor de studie jaarlijks opnieuw in te schrijven. Klaagster zou het heel erg vinden als zij nu zou moeten stoppen met haar studie.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichting heeft op zich geen eigen budget voor studiekosten van gedetineerden. De directeur weet echter dat dit stadium inmiddels gepasseerd is en dat de inrichting de kosten – overeenkomstig de regeling – moet vergoeden. Het heeft langere tijd
geduurd voordat de vergoeding ook daadwerkelijk betaald is. De reden daarvoor was dat er eerst een contract met klaagster opgesteld moest worden en dat er interne betalingsperikelen waren. Er zijn inmiddels meer gedetineerden die van deze
vergoedingsregeling gebruik willen maken. Mede daarom wil de inrichting vaste afspraken maken met klaagster. Die afspraken hebben betrekking op de studiemotivatie, de bijkomende kleine kosten en het jaarlijks opnieuw aanvragen van de vergoeding. Het
daarover opgestelde contract tussen de inrichting en klaagster is nog niet getekend. Dat komt omdat er thans een verschil van mening is over tijdsduur van de vergoeding. De inrichting stelt zich op het standpunt dat er jaarlijks een nieuwe aanvraag
moet
worden gedaan teneinde één en ander te kunnen controleren. Indien er voor het einde van klaagsters studie een nieuwe wettelijke regeling zou komen en er een overgangsregeling is, dan zal de inrichting die overgangsregeling volgen. Indien er geen
overgangsregeling komt, zal de inrichting zich moeten houden aan de dan geldende regeling. Volgens de directeur kan deze vergoedingsregeling goed vergeleken worden met de vergoeding van studiekosten voor het personeel. In de regeling staat nu niet met
zoveel woorden dat er jaarlijks een nieuwe aanvraag moet worden gedaan. De inrichting staat niet afwijzend tegenover het feit dat klaagster een studie volgt en dat de inrichting de kosten moet vergoeden. Het gaat hier evenwel om een principieel
verschil
van mening. De directeur wil de aanvraag jaarlijks opnieuw kunnen beoordelen. Het is daarbij niet de bedoeling om van klaagster steeds weer de – in de regeling genoemde – zesmaandelijkse eigen bedrage te verlangen. De aanvraag zal worden beoordeeld op
basis van gegevens over studiemotivatie, verblijf van klaagster in de inrichting en eventueel veranderende regelgeving.

3. De beoordeling
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. Zij zal deze daarom vernietigen en het beklag (opnieuw) ten gronde beoordelen.
De beroepscommissie stelt vast dat aan klaagster eerder – naar aanleiding van een uitspraak van de beroepscommissie met kenmerk 06/315/GA en 06/320/GA d.d. 20 april 2006 – door de directeur van de locatie een tegemoetkoming in de kosten van een door
haar gevolgde studie is toegekend. Die vergoeding is gebaseerd op het bepaalde in de circulaire van 20 juni 1988 (nr. 361/388) met betrekking tot schriftelijke studies van gedetineerden.
Nu in die circulaire niet staat vermeld hoe te handelen bij meerjarige studies, behoeft dit nadere invulling. Enerzijds moet daarbij rekening gehouden worden met het belang van de gedetineerde bij (financiële) zekerheid met betrekking tot de
mogelijkheid om de gevolgde studie daadwerkelijk af te kunnen maken, terwijl anderzijds het belang van de directeur ten aanzien van een verantwoorde financiële huishouding aandacht verdient.

Naar het oordeel van de beroepscommissie kan in gevallen als deze van de gedetineerde worden verwacht dat hij of zij jaarlijks een verlengingsverzoek indient voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de studiekosten. Daarbij moet worden verstaan
dat
de eerste toekenning een voorwaardelijke toekenning is van de verzochte vergoeding voor de totale studieduur. De voorwaardelijkheid wordt dan bepaald door objectiveerbare criteria als de door de gedetineerde in de studie behaalde resultaten en
studievoortgang. Indien aan die criteria wordt voldaan is er geen aanleiding om de vergoeding niet langer te verstrekken, tenzij de regels ten aanzien van de verstrekking wijzigen. Die dan veranderde regelgeving en/of de daarbij vastgestelde
overgangsregeling zal/zullen dan bepalend zijn..

In het geval van klaagster betekent dit dat de beslissing van de directeur om een volledig nieuwe aanvraag in te dienen, niet in stand kan blijven. De directeur zal daarom een nieuwe beslissing moeten nemen, inhoudende dat klaagster jaarlijks een
verlengingsaanvraag zal moeten indienen, welke aanvraag dan op basis van de hiervoor genoemde criteria moet worden beoordeeld.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, dr. G.J. Fleers en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 oktober 2007.

secretaris voorzitter

Naar boven