nummer: 05/3014/TB
betreft: [klager] datum: 27 september 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. ing. T.P. Klaasen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 14 november 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Bij tussenbeslissing van 17 juli 2006 heeft de beroepscommissie de behandeling van de zaak aangehouden voor nader, extern, onderzoek, met als vraag of behandeling met libidoremmende middelen tot een wezenlijk andere prognose zou kunnen leiden. De
tussenbeslissing van 17 juli 2006 is aan deze uitspraak gehecht.
Op 3 november 2006 heeft de psychiater [...] zijn rapport uitgebracht.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager in de longstayvoorziening van de Forensisch Psychiatrisch Instelling De Rooyse Wissel te Venray (hierna: De Rooyse Wissel) te plaatsen.
2. Psychiatrisch onderzoek door [...], psychiater, van 3 november 2006
Op verzoek van de beroepscommissie heeft een psychiatrisch onderzoek plaatsgevonden naar de vraag of behandeling met libidoremmende middelen tot een wezenlijk andere prognose zou kunnen leiden. Op 3 november 2006 heeft [...], psychiater, een pro
justitia-rapportage uitgebracht. In deze rapportage wordt aangegeven dat klager de longstaystatus zal moeten behouden. Klager zal tot zijn dood ter beschikking gesteld dienen te blijven. Klager is behandelresistent, in die zin dat er weinig hoop is dat
klager voldoende intern probleembesef zal hebben om gemotiveerd te zijn om zijn pedofiele neigingen te onderdrukken.
Midden jaren negentig heeft klager pedoseksuele delicten gepleegd terwijl hij libidoremmende medicatie gebruikte. Het psychische effect van deze medicatie is niet objectief te meten. Klager is volstrekt onbetrouwbaar in zijn verklaringen over
pedoseksuele fantasieën en eventule afname daarvan. Bij een verandering in het beleid van klager is libidoremmende medicatie slechts een bijzaak.
In klagers geval is het belangrijkste bij recidiefpreventie het garanderen van afscherming en toezicht, die anders zou kunnen dan op de huidige afdeling van de penitentiaire inrichting Overmaze. Volgens psychiater [...] zal plaatsing op een
psychiatrische ouderenafdeling op een GGZ terrein buiten de bebouwde kom, maandelijks reclasseringstoezicht, eventuele beperking in de bewegingsvrijheid en toediening van intramusculaire libidoremmende medicatie voldoende afscherming en toezicht bieden
om pedoseksuele recidiefdelicten te voorkomen.
3. De standpunten
Aanvullend op hetgeen is verwoord in het verslag van de zitting van 3 mei 2006, welk verslag aan deze uitspraak is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast wordt beschouwd, is het navolgende door klagers raadsman en namens de Staatssecretaris
aangevoerd.
Namens klager is bij brief van 11 juli 2007 het volgende aangevoerd.
De gezondheidstoestand van klager is inmiddels verslechterd en zijn zorgafhankelijkheid is toegenomen. Klager is 66 jaar en weegt meer dan 125 kilogram. Klager heeft het laatste jaar al meer dan tien keer een blaasontsteking opgelopen en is in het
ziekenhuis onderzocht en behandeld. Klager loopt moeizaam met zijn rollator en ligt het grootste deel van de dag afgebrand op zijn bed.
Gezien zijn slechte gezondheidstoestand verwacht klager zelf dat hij niet lang meer zal leven.
Het is inacceptabel als klager met zijn slechte gezondheidstoestand en afhankelijkheid in de tbs-kliniek aan zijn eind zou moeten komen.
Een qua beveiliging voldoende adequate en humaan acceptabele oplossing zou een gesloten psychogeriatrische afdeling van de GGZ Dijk en Duin te Castricum zijn. De tbs zou voorwaardelijke beëindigd kunnen worden, al dan niet gevolgd door een rechterlijke
machtiging ingevolge de wet BOPZ.
Klagers moeder is inmiddels overleden en zijn gepensioneerde zus woont in de buurt van GGZ Dijk en Duin.
Het advies van de LAP van 8 december 2006 is, gelet op de huidige situatie, inhumaan.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing bij brief van 15 februari 2007 als volgt toegelicht.
In het tweede advies van de LAP van 8 december 2006 heeft de LAP na kennisneming van het verlengingsadvies van 26 juli 2006, het vonnis van de rechtbank Arnhem van 15 oktober 2006 en de pro justitia-rapportage van 3 november 2006, opnieuw geadviseerd
om
klager in een longstayvoorziening te plaatsen.
De LAP is van oordeel dat, gezien de ernst en de aard van betrokkene’s problematiek in relatie tot de tbs-delicten goede forensische expertise gekoppeld aan voldoende controlemogelijkheden in materiële en regelgevende zin, ondanks de somatische
beperkingen van klager, wezenlijk is om eventueel toekomstige recidiverisico tijdig waar te kunnen nemen. Dit betekent dat, ondanks de mogelijke bereidheid van een GGZ instelling om klager mettertijd op te nemen, een dergelijke setting, gezien het te
mogen vooronderstellen gebrek aan forensisch psychiatrische expertise en de aard van de setting (open, bezoek van - klein- kinderen, te weinig controle en toezicht), niet voldoende veiligheidsborging zal kunnen bieden.
Tevens is de LAP-commissie van mening dat een overplaatsing naar een GGZ instelling impliceert dat de longstaystatus opgeheven zou moeten worden. De LAP acht dit niet opportuun.
Derhalve is er geen reden terug te komen op de beslissing tot longstayplaatsing.
Het beroep zal ongegrond moeten worden verklaard.
4. De beoordeling
Klagers raadsman heeft aangegeven dat bij plaatsing van klager in een GGZ instelling de tbs voorwaardelijke beëindigd zou kunnen worden, al dan niet gevolgd door een rechterlijke machtiging ingevolge de wet BOPZ. De beroepscommissie is echter op geen
enkele wijze bevoegd hierover te oordelen. Klager heeft de mogelijkheid om dit tijdens de behandeling van de verlengingsprocedure van de tbs-maatregel voor te leggen aan de rechter die over de verlenging beslist. In de onderhavige procedure gaat het
uitsluitend om bezwaren tegen plaatsing in dan wel overplaatsing naar een bepaalde
tbs-inrichting.
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.
Volgens het betreffende beleidskader dient voorts nog aan de volgende criteria te worden voldaan voordat plaatsing op een longstayafdeling kan plaatsvinden: a) de terbeschikkinggestelde dient conform de ‘state of the art’ alle behandelingsmogelijkheden
te ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen zonder dat dit geleid heeft tot substantiële vermindering van het delictgevaar (....) en b) er is geen mogelijkheid tot plaatsing in de GGz vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.
Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 17 december 2004, de adviezen van de LAP van 17 maart 2005 en 8 december 2006,
welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, heeft de Minister er in redelijkheid van
uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in De Kijvelanden niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een
longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.
Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager niet behandelbaar is gebleken en als chronisch delictgevaarlijk wordt aangemerkt. De door de psychiater [...] genoemde alternatieve plaatsingsmogelijkheid van klager op een psychogeriatrische
afdeling
van de GGZ Dijk en Duin te Castricum lijkt thans onvoldoende beveiliging te kunnen bieden.
In het verlengingsadvies van De Rooyse Wissel van 26 juli 2006 is aangegeven dat klager op de HCR-20 en de SVR-20 tot een hoge score komt voor wat betreft het risico tot terugvallen in delictgedrag. De beoordeling van de verschillende schalen van de
beoordelingsinstrumenten laten nauwelijks enige verandering zien in vergelijking met eerdere evaluaties in voorgaande behandelperioden (2003). Klagers problematiek blijkt in de tijd stabiel en therapieresistent te zijn en dit beeld wordt door de
voornoemde taxatie-instrumenten bevestigd. Op 6 oktober 2006 is klagers tbs met twee jaar verlengd.
De (materiële) omstandigheden op de longstayafdeling waar klager verblijft, lenen zich niet voor toetsing in het kader van onderhavig beroep. Volledigheidshalve wordt verwezen naar de in de Bvt opgenomen beklagprocedure in het kader waarvan de
beklagcommissie bij de inrichting van verblijf kan toetsen of een regime dan wel de omstandigheden op een afdeling in strijd is/zijn met de wet- of regelgeving.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van De Rooyse Wissel te plaatsen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. B. Dekken en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 27 september 2007
secretaris voorzitter