Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19570/GA, 3 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/19570/GA           

Betreft [klager]

Datum 3 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel vanwege fysiek geweld jegens een medegedetineerde, ingaande op 6 november 2020.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle heeft op 15 januari 2021 het beklag ongegrond verklaard (Zl-2020-1153). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.R. Kramer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Zwolle, gehoord op de zitting van 20 oktober 2021 in de PI Lelystad.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager ontkent dat hij betrokken is geweest bij het geweldsincident van 6 november 2020. Klager is naar de keuken gegaan om vuilniszakken te verwisselen. Toen merkte hij dat een medegedetineerde, het slachtoffer, hard langs hem rende, waarna klager de ruimte zelf ook wilde verlaten. Niet gebleken is dat op de camerabeelden is te zien dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik van fysiek geweld. Ondanks het verzoek van klager zijn de camerabeelden tijdens de beklagprocedure niet overgelegd. De beklagrechter heeft de verklaring van klager terzijde geschoven, zonder de camerabeelden te onderzoeken. Klager meent dat de procedures buitengewoon zorgvuldig vormgegeven moeten worden teneinde zo diepgaand mogelijk de feiten te achterhalen. De beslissing van de directeur is voorts gestoeld op de afgelegde verklaringen. Van deze verklaringen zijn geen verslagen beschikbaar. Verklaard zou zijn dat het slachtoffer met een koekenpan is geslagen en dat daarna iedereen op het slachtoffer zou zijn gesprongen. Over de specifieke betrokkenheid van klager wordt door de directeur geen toelichting gegeven. Klager zou herkend zijn op foto’s van gedetineerden van de afdeling die aan het slachtoffer zouden zijn getoond. Niet is na te gaan welke foto’s precies aan het slachtoffer zijn getoond en evenmin of klager lijkt op de foto die zou zijn aangewezen. Hierbij is van belang dat het slachtoffer pas zeer kort op de afdeling verbleef en nog niet iedereen kon kennen. De beslissing van de directeur berust dus voor een groot deel op subjectieve verklaringen. De betrokkenheid van klager kan onvoldoende objectief worden vastgesteld. De beoordeling zou in dat geval in het voordeel van klager moeten uitvallen.

Indien voldoende aannemelijk zou zijn dat klager wel enige betrokkenheid zou hebben bij het incident, dan is er onvoldoende bewijs dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik van fysiek geweld. De opgelegde disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel is daarom disproportioneel. De opsluiting in een strafcel zou slechts als ultimum remedium dienen te worden ingezet.

Aan klager is op 6 november 2020 om 16.30 uur medegedeeld dat hem een disciplinaire straf van tien dagen in de strafcel is opgelegd. Uit de stukken blijkt niet wanneer hem het schriftelijk verslag is aangezegd. Hiermee kan niet gecontroleerd worden dat de aanzegging onverwijld na de constatering van het voorval heeft plaatsgevonden. Evenmin kan gecontroleerd worden of de uitreiking van de schriftelijke mededeling van de beslissing onverwijld heeft plaatsgevonden. De directeur heeft er voor gekozen de straf met terugwerkende kracht vanaf 12.00 uur te laten ingaan. Dat is echter niet toegestaan. Uit de beslissing noch uit de reactie van de directeur blijkt dat bewaardersarrest is toegepast.

Uit de jurisprudentie van de beroepscommissie blijkt dat als een disciplinaire straf (mede) is gebaseerd op hetgeen te zien zou zijn op camerabeelden, het van belang is dat deze met het oog op een mogelijke beklagprocedure bewaard blijven. Klager heeft de camerabeelden niet kunnen inzien en dus geen gelegenheid gehad de beelden te onderzoeken. Het is daarom niet helder of de verklaring van klager past bij de camerabeelden. Nu de camerabeelden niet zijn bewaard, is hij geschaad in zijn verdediging. Er had gekozen kunnen worden voor compenserende maatregelen zoals het horen van het slachtoffer. De verklaring van het personeel betreft geen op ambtseed opgemaakt rapport, maar is een schriftelijk verslag. 

Standpunt van de directeur

Aan klager zijn foto’s getoond van alle medegedetineerden die op de afdeling verblijven. Hier heeft hij enkele gedetineerden, waaronder klager aangewezen. De directeur heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van het slachtoffer. Het verslag van het personeel is op ambtseed opgemaakt en heeft grote waarde voor de directeur. Klager en de overige gedetineerden zijn om 9.00 uur ingesloten. Om 12.00 uur zijn zij gehoord en vervolgens overgebracht naar de afzonderingsruimte. Om 17.00 uur is het verslag aangezegd.  De tussenliggende tijd is gebruikt voor het onderzoek. De directeur heeft de disciplinaire straf laten ingaan vanaf 12.00 uur, dit is in het voordeel van klager. De directeur weet niet waarom vanaf 12.00 uur niet is gekozen voor een ordemaatregel. Van iedere gedetineerde wordt bij binnenkomst een foto gemaakt. De camera is gericht op de gang die toegang geeft tot de recreatieruimte. Desgevraagd heeft de directeur aangegeven dat de camerabeelden niet zijn bewaard.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Uit de toelichting van de directeur is gebleken dat de aan klager op 6 november 2020 omstreeks 17.00 uur opgelegde disciplinaire straf met terugwerkende kracht tot 6 november 2020 om 12.00 uur is ingegaan. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan een disciplinaire straf op grond van de Pbw niet met terugwerkende kracht worden opgelegd. Nu het onderzoek van de directeur kennelijk om 12.00 uur nog niet was afgerond, had de directeur moeten kiezen voor het opleggen van een ordemaatregel. Dat is niet gebeurd. Het beroep zal daarom in zoverre gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht geen gronden aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

De beroepscommissie is van oordeel dat uit het samenstel van feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk is geworden dat klager betrokken is geweest bij voornoemd incident. De beroepscommissie komt op grond van het volgende tot dit inhoudelijke oordeel:

-    Op de camerabeelden was zichtbaar dat klager aanwezig was in de recreatieruimte op het moment van het incident;

-    Klager heeft aangegeven dat hij van niets weet en niets heeft gezien, wat de beroepscommissie onwaarschijnlijk acht;

-    Het slachtoffer heeft op basis van de aan hem getoonde foto’s klager met nog enkele andere medegedetineerden aangewezen als degenen door wie de mishandeling is gepleegd;

-    Klager heeft zich niet gedistantieerd van het incident noch is gebleken dat hij van de mishandeling melding heeft gedaan bij het personeel.

De beroepscommissie acht van belang dat het slachtoffer nieuw op de afdeling was en dat hem de foto’s van alle gedetineerden van de afdeling zijn getoond. De beroepscommissie kent aan de herkenning van klager op de foto’s door het slachtoffer een belangrijk gewicht toe. Hoewel de beroepscommissie constateert dat de camerabeelden niet zijn bewaard, kan dit niet tot een andere conclusie leiden. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat zij eerder heeft geoordeeld dat verklaringen en verslagen opgemaakt door piw-ers niet op ambtseed zijn opgemaakt, maar naar waarheid.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover betrekking hebbend op het met terugwerkende kracht opleggen van de disciplinaire straf gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 3 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven