Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22699/TA, 11 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22699/TA

Betreft              [klager]

Datum              11 november 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling) heeft op 8 juni 2021 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de instelling heeft op 5 augustus 2021 het beklag ongegrond verklaard (K 2021-59). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanović, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en […], jurist bij de instelling, en […], psychiater bij de instelling, gehoord op de zitting van 29 oktober 2021 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager stelt dat de beslissing van 8 juni 2021 om zijn a-dwangbehandeling voort te zetten niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing is niet met de nodige zorgvuldigheid genomen. De dwangbehandeling duurde op dat moment al tien maanden. De instelling had een second opinion moeten laten verrichten ten aanzien van de noodzakelijkheid van de voortzetting. Uit vaste jurisprudentie van de RSJ valt af te leiden dat de RSJ het in ieder geval aangewezen vindt dat een dergelijke toets telkens om de zes maanden plaatsvindt (RSJ 11 juni 2020, R-20/5964/TA). Wanneer hier geen consequenties aan verbonden worden, treft de overweging van de RSJ weinig doel. Dit geldt te meer nu klager inmiddels is overplaatst naar een LVB-afdeling, die volgens de instelling beter bij hem past. De door de instelling beschreven positieve effecten van de

a-dwangbehandeling kunnen ook het gevolg zijn van de overplaatsing naar de nieuwe afdeling. Klager ervaart veel negatieve bijwerkingen van de medicatie op zijn lichaam en gedrag. Hij geeft aan dat sprake is van grote gewichtstoename en vermoeidheid. Hij is heel passief geworden en heeft veel minder energie en motivatie. Als gevolg daarvan verblijft hij veelal op zijn kamer, is er weinig behandelinhoudelijk contact en kan hij niet meedoen met de groep. Klager stelt dat hij bereid is om mee te werken aan zijn behandeling en de samenwerking met het behandelteam aan te gaan. De medicatie is hiervoor volgens hem niet noodzakelijk en juist contraproductief. Hij hoopt de kans te krijgen om te laten zien dat hij zonder medicatie de behandeling kan aangaan.

Standpunt van het hoofd van de instelling

In het kader van de start van de a-dwangbehandeling van klager is op 4 augustus 2020 een second opinion uitgevoerd door een onafhankelijk psychiater, die de noodzaak van medicamenteuze behandeling heeft onderschreven. De instelling voert bij langer lopende dwangbehandelingen in principe jaarlijks een second opinion uit. Uit zeer recente jurisprudentie van de RSJ (RSJ 26 oktober 2021, 21912/TA) blijkt dat de beroepscommissie instellingen niet kan en wil verplichten om een second opinion op te vragen. De wet vereist ook niet dat het advies van een onafhankelijke psychiater wordt ingewonnen in het geval van voortzetting van een a-dwangbehandeling. De instelling stelt zich op het standpunt dat de huidige procedure met voldoende waarborgen is omkleed. Naast de jaarlijkse second opinion door een onafhankelijk psychiater, wordt de dwangbehandeling op verschillende manieren periodiek geëvalueerd. De behandelend psychiater stelt bij iedere verlenging de noodzakelijkheid van de dwangbehandeling opnieuw vast. Voorafgaand aan iedere verlengingsbeslissing wordt de noodzaak tot voortzetting van de dwangbehandeling besproken in de multidisciplinaire commissie onvrijwillige behandeling. Het  (plaatsvervangend) hoofd van de instelling, tevens psychiater, neemt de uiteindelijke beslissing over de verlenging. De instelling is van mening dat de beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling volgens de huidige procedure met de nodige zorgvuldigheid tot stand komt en zij ziet, in het algemeen, geen noodzaak tot het verrichten van een halfjaarlijkse second opinion. Dit neemt niet weg dat zich situaties kunnen voordoen waarin het wel aangewezen is om eerder dan de gebruikelijke jaarlijkse second opinion een onafhankelijke beoordeling uit te laten voeren. In het geval van klager is gelet op zijn chronische aandoening geen reden gezien om eerder dan na de gebruikelijke periode van een jaar een second opinion te laten verrichten.

Klager meent dat de overplaatsing naar de LVB-afdeling Onyx voor voldoende verbetering in zijn toestandsbeeld heeft gezorgd. Na de start van de a-dwangbehandeling werd er al op opnameafdeling Koraal een afname van achterdocht en spanning bereikt. Het positieve effect was al op opnameafdeling Koraal merkbaar en is daardoor niet toe te schrijven aan de overplaatsing naar de LVB-afdeling Onyx. Hoewel de omgeving in het algemeen enige invloed kan hebben op de mate van paranoïdie, is de paranoïde problematiek van klager te hardnekkig gebleken om te verwachten dat een andere afdeling de behandelimpasse kan doorbreken. Op de LVB-afdeling Onyx wordt daarom medicamenteuze behandeling nog altijd noodzakelijk geacht. Op 5 augustus 2021 is, in het kader van de voortzetting van a-dwangbehandeling van 3 september 2021, de jaarlijkse second opinion uitgevoerd door een onafhankelijk psychiater. De onafhankelijk psychiater heeft opnieuw de noodzaak van de a-dwangbehandeling onderschreven.

Klager stelt veel negatieve bijwerkingen te ervaren van de medicatie. Vanwege de bijwerkingen is de medicatie (olanzapine) verlaagd van 15 mg naar 12,5 mg om te kijken of dit een positief effect zou hebben op de lichamelijke bijwerkingen en verlaagde stemming. Klager heeft aangegeven geen verbeteringen te hebben ervaren na de verlaging van de medicatie. Echter lijkt hij op de afdeling wel een iets verbeterde stemming te hebben en is ook de stijfheid verminderd. Er is geen verslechtering opgetreden van het psychiatrisch toestandsbeeld na de verlaging. Verdere verlaging is niet mogelijk, omdat eerder 10 mg olanzapine per dag niet effectief is gebleken. Klager is in gewicht aangekomen na de start van de dwangbehandeling. Enige gewichtstoename is een bekende bijwerking van antipsychotica, maar zal als bijwerking geaccepteerd moeten worden, gezien de noodzaak van de medicamenteuze behandeling. Het positieve effect van de medicatie zorgt ervoor dat voor het eerst stappen in de diagnostiek en behandeling kunnen worden gezet. Klager is minder achterdochtig, waardoor hij in gesprek gaat met de behandelaren. In de gesprekken heeft hij wel aangegeven het nog steeds niet eens te zijn met de behandeling en ontkent hij enige verandering in zijn gedrag. Het is tot op heden niet mogelijk om een medicamenteuze behandeling binnen een vrijwillig kader te geven.

De instelling stelt zich op het standpunt dat voortzetting van de a-dwangbehandeling noodzakelijk is om te voorkomen dat klagers paranoïde persoonlijkheidskenmerken opnieuw voor onnodige stagnatie in het behandeltraject zorgen. Minder ingrijpende interventies hebben keer op keer onvoldoende opgeleverd. De instelling acht de beslissing redelijk en billijk in de gegeven omstandigheden en is van mening dat aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Het doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van een (dreigend) onmiddellijk gevaar, zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling (genoemd in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt). Op grond van artikel 16c, vijfde lid, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a dwangbehandeling, als uit overleg met de behandelend psychiater blijkt dat dit nodig is.

In RSJ 13 januari 2021, R-20/8249/TA en RSJ 3 augustus 2021, 21/20933/TA heeft de beroepscommissie de beroepen van klager tegen de beslissingen tot het toepassen van  a-dwangbehandeling en de voortzetting ervan ongegrond verklaard. De beroepscommissie merkt op dat klager in het huidige beroep dezelfde gronden aanvoert, aangevuld met het standpunt dat de instelling na zes maanden een second opinion had moeten laten verrichten ten aanzien van de noodzakelijkheid van de voortzetting van de a-dwangbehandeling.

Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd namens het hoofd van de instelling, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de a-dwangbehandeling voort te zetten. Voldoende aannemelijk is geworden dat als klager de voorgeschreven medicatie niet zal innemen, de achterdocht weer zal toenemen, waardoor de behandeling zal stagneren en een langdurig verblijf in een tbs instelling dreigt.

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing tot voortzetting van de dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de stukken en de behandeling op zitting blijkt namelijk dat klager weigert vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen, terwijl de medicatie nodig is om te voorkomen dat de paranoïde persoonlijkheidskenmerken opnieuw voor onnodige stagnatie van klagers traject zorgen.

Daarnaast is klagers a-dwangbehandeling op verschillende manieren periodiek geëvalueerd en tweewekelijks besproken in de multidisciplinaire commissie onvrijwillige behandeling, waarvan ook een onafhankelijk psychiater deel uitmaakt.

Tot slot is ook voldoende aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig is en (alsnog) het gewenste effect kan bewerkstelligen. Gebleken is dat mede dankzij de medicatie klagers toestandsbeeld en gedrag zijn verbeterd.

Gelet hierop en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot voortzetting van de a-dwangbehandeling met de vereiste zorgvuldigheid is genomen en niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

De omstandigheid dat voorafgaand aan de bestreden verlengingsbeslissing geen second opinion van een onafhankelijke psychiater is opgevraagd, kan niet leiden tot een ander oordeel.

De Bvt vereist niet dat het advies van een onafhankelijke psychiater wordt ingewonnen in het geval van voortzetting van een a-dwangbehandeling. Zoals in RSJ 26 oktober 2021, 21/21912/TA is overwogen kan en wil de beroepscommissie instellingen dan ook niet verplichten een second opinion te laten uitvoeren, maar wil zij in geval van een langlopend dwangtraject in overweging geven een second opinion aan te vragen opdat de beroepscommissie die bij de beoordeling van een eventueel volgend beroep tegen de verlengingsbeslissing zal kunnen betrekken.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 11 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven