Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22625/TA, 11 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22625/TA

               

Betreft [klager]

Datum 11 november 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 29 juli 2021 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsvrouw, mr. I.A.C. van Mulbregt, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, met telefonische bijstand van een tolk in de Poolse taal, waarnemend raadsman mr. C.J.J. Kwint en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 29 oktober 2021 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met de beslissing van het hoofd van de instelling om hem te verplichten een medicamenteuze a-dwangbehandeling te ondergaan. Klager krijgt clozapine toegediend, waarbij bloedafnames onderdeel zijn van de behandeling. Klager heeft in beginsel geen bezwaar tegen medicatie, maar wel tegen bloedafname en urinecontroles, vanwege zijn geloof. Klager gelooft in Jahwe. Hij is geen Jehova. In de Bijbel, de Koran en de Thora staat geschreven dat je geen bloed mag laten afnemen. Het is ook niet toegestaan om urine te laten controleren. In de bestreden beslissing staat eveneens dat de medicatie eventueel onder dwang intramusculair kan worden toegediend. Ook dit is volgens klager niet toegestaan. Klager vindt dat de instelling probeert hem zwart te maken. Hij kan bewijzen dat de informatie van de instelling niet klopt. Hij heeft de corona-epidemie voorspeld en voorspeld wanneer zijn psycholoog ging bevallen. Hij heeft zijn voorspellingen ook verteld aan het personeel en aan de dominee.

Door de instelling is onvoldoende gekeken naar alternatieven voor dwangmedicatie. Weliswaar is door de instelling aangegeven dat eerdere medicatie niet het gewenste effect heeft gehad, maar nu klager geen bezwaar heeft tegen het gebruiken van medicatie in het algemeen, kan worden volstaan met een verandering in het medicatiegebruik zonder dat dwangmedicatie wordt ingezet. Gelet op het recht van klager op godsdienstvrijheid, dient de instelling op zoek te gaan naar medicatie-alternatieven waarbij bloedafname en eventuele intramusculaire toediening van de medicatie geen rol spelen.

Tot slot wordt hetgeen in het beroepschrift is opgenomen ten aanzien van de zorgvuldigheid van de procedure niet langer gehandhaafd. 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Bij klager is sprake van schizofrenie, die zich uit in formele denkstoornissen en (grootheids)wanen waarbij de overtuiging de zoon van God te zijn voorop staat. Klager functioneert op de grens van zwakbegaafdheid en verstandelijk beperkt intellectueel niveau. Klager heeft weinig probleeminzicht en een zeer eigenzinnige kijk op zijn situatie. De aangeboden therapieën hebben tot onvoldoende resultaat geleid en zijn ook regelmatig vroegtijdig afgebroken vanwege klagers weerstand. Ook psycho-educatie is tevergeefs geprobeerd. Klager is behandeld met verschillende antipsychotica in diverse doseringen, die hij vrijwillig innam maar onvoldoende effectief zijn gebleken. De instelling heeft steeds meebewogen met klagers weigering mee te werken aan bloedonderzoek, ondanks dat dit als gemis en beperking is ervaren bij het goed instellen van klager op antipsychotische medicatie. Klager kan zich vijandig, provocerend en hautain gedragen, waardoor hij geen instructies meer opvolgt en hij in afzondering verpleegd moet worden. Er wordt geen andere optie gezien dan behandeling met dwangmedicatie. Zonder effectieve medicamenteuze behandeling zal sprake blijven van stagnatie in de behandeling en dreigt klagers verblijf binnen de tbs onnodig lang tot uitzichtloos te worden. De instelling beseft dat klager grote weerstand heeft tegen bloedprikken omdat dit volgens hem vanwege zijn geloofsovertuiging niet zou zijn toegestaan. De instelling ziet echter geen aanname dat deze weerstand uit zijn geloofsovertuiging vloeit, maar vermoedt dat het (deels) gevormd wordt door zijn (grootheids)wanen. Een medicamenteuze behandeling met clozapine zonder monitoring door bloedprikken en bloedonderzoek is volstrekt onverantwoord. Afname en onderzoek van bloed is niet alleen noodzakelijk voor het toetsen van innametrouw en de effectiviteit van de dosering, maar ook om te monitoren dat de instelling op clozapine medisch verantwoord gebeurt en er geen gevaar voor klagers gezondheid ontstaat.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt.

Het hoofd van de instelling heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. Het hoofd van de instelling heeft deze verklaringen overgelegd. De verklaringen voldoen aan de vereisten van artikel 16c, tweede lid, van de Bvt. Daarnaast heeft het hoofd van de instelling (het deel van) klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een a dwangbehandeling toe te passen.

Uit de stukken en de namens het hoofd van de instelling ter zitting verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie. Hij denkt de zoon van God te zijn en dicht zichzelf bovenmenselijke eigenschappen toe. Hij stelt zich hautain op in contact en is geneigd eindeloze discussies aan te gaan waarin hij zich niet laat begrenzen, waardoor ook het afdelingsmilieu bedreigd wordt. Er is sprake van stagnatie van zijn behandeling, ondanks verscheidene behandelpogingen, ook met verschillende antipsychotica. Er wordt geen andere optie meer als meest effectieve behandeling gezien dan behandeling met clozapine. Dit kan niet anders dan met dwang omdat klager weigert mee te werken aan de daarbij voor zijn gezondheid noodzakelijke bloedafname omdat die naar zijn stelling vanuit zijn geloofsovertuiging niet zou zijn toegestaan.

Gelet op klagers voorgeschiedenis en op de verklaringen van de psychiaters over klagers stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling, kon het hoofd van de instelling in redelijkheid inschatten dat er bij het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-instelling (en uiteindelijk mogelijk in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ)) dreigt. Daarmee is sprake van het gevaar van maatschappelijke teloorgang. Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk geworden dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar (van maatschappelijke teloorgang) dat de psychische stoornis klager voor zichzelf doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

Verder is het de beroepscommissie duidelijk geworden dat klager stelt dat hij van zijn geloof geen bloed mag laten afnemen of zijn urine mag laten controleren, maar heeft hij dit standpunt verder niet onderbouwd. De beroepscommissie is van oordeel dat klagers belang bij een effectieve behandeling met waarborgen voor zijn gezondheid zwaarder moet wegen dan zijn stelling dat hij vanwege zijn geloofsovertuiging geen bloed mag laten afnemen, temeer omdat volgens de behandelend psychiater klagers weerstand tegen bloedafname deels ook gevormd wordt door de grootheidswanen en het gebrek aan ziekte-inzicht. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 11 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J.H van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven