Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0428/GM, 20 september 2007, beroep
Uitspraakdatum:20-09-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/428/GM

betreft: [klager] datum: 20 september 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 februari 2007 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H. Bos, en [...], inrichtingsarts bij de p.i. Vught zijn op 1 juni 2007 gehoord door een lid van de Raad. Van dat horen is een verslag opgemaakt.
Naar aanleiding van hetgeen ter zitting van 1 juni 2007 is voorgevallen, heeft de beroepscommissie besloten de behandeling van het beroep aan te houden tot de zitting van 6 augustus 2007 om het beroep dan (andermaal) ten gronde te beoordelen.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 augustus 2007, gehouden in de p.i. Vught, is [...], inrichtingsarts van de p.i. Vught, gehoord. Klager, die eerder op 1 juni 2007 is gehoord, is, omdat hij niet vervoerd mag worden, niet op de zitting
verschenen. Klagers raadsvrouw, mr. H. Bos, heeft ervoor gekozen niet zonder cliënt ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 27 december 2006, betreft:
a. een onvoldoende behandeling van klachten aan de grote teen;
b. het niet adequaat behandelen van spataderen;
c. het niet verstrekken van contactlenzenvloeistof;
d. het niet uitgereikt krijgen van uitslagen van een bloedonderzoek;
e. het niet behandelen van de scheefstand van de neus; en
f. het niet goed behandelen van de gevolgen van een jukbeenbreuk, te weten een slecht sluitend ooglid en verminderd gevoel in de wang.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager zijn de klachten op 1 juni 2007 als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a van de klacht:
Klager heeft nog veel pijn aan zijn teen. Hij kan door die pijn heel moeilijk lopen. Klager is door de medische dienst naar het ziekenhuis in ’s-Hertogenbosch verwezen. Uiteindelijk is er bij klager een artrose in de voet vastgesteld. Door de pijn
wordt klager snel gespannen en dat heeft zijn weerslag op zijn gedrag. Door de medische dienst werd dan al snel aan psychische problemen gedacht en klager is verwezen naar de inrichtingspsychiater, die antidepressiva heeft voorgeschreven. Klager is
het
daar niet mee eens. Klagers voetprobleem moet worden opgelost. De klachten zijn begonnen toen een nagel is verwijderd. Dat is gebeurd in Zoetermeer. Daar is misschien iets misgegaan met de injectie voor de verdoving. Vervolgens heeft klager terwijl hij
in Vught verblijft steeds meer pijn gekregen. Klager is van mening dat een specialist naar zijn voet zou moeten kijken. Door de pijn heeft hij problemen met het functioneren in de inrichting. Hij komt nauwelijks nog zijn verblijfsruimte uit. Klager
heeft het gevoel dat hij gefolterd wordt; men wil hem niet helpen.
Ten aanzien van onderdeel c van de klacht.
De klacht ziet niet alleen op het niet verstrekken van contactlensvloeistof maar ook op het niet verstrekken van contactlenzen. Klager moet lenzen kunnen dragen. In iedere inrichting waar hij tot nog toe heeft verbleven, kreeg hij steeds lenzen
verstrekt. Klager is bij een oogarts in Rotterdam geweest en die heeft toen vastgesteld dat hij sterkte +10 had. Klager is vervolgens overgeplaatst naar Vught en daar heeft een oogmeting plaats gevonden door de opticien. Toen klager daarna om lenzen
vroeg, gaf de verpleegkundige aan dat de verzekering slechts lenzen vergoedt indien de oogafwijking tenminste +10 zou zijn. De opticien zou bij de oogmeting +8,5 hebben vastgesteld. Daarom krijgt hij nu opeens geen lenzen meer vergoed. Klager is het
daar niet mee eens. Hij vindt dat hem lenzen door de inrichting verstrekt moet worden.
Ten aanzien van de onderdeel f van de klacht:
Klager is op 7 maart. 2006 in het Zuiderzeeziekenhuis in Lelystad geopereerd aan zijn jukbeen. Toen zijn er metalen plaatjes geplaatst. Hem is toen gezegd dat hij na een half jaar terug moest komen omdat de plaatjes verwijderd dienden te worden. Door
het letsel en de operatie is een gezichtszenuw van klager beschadigd. Klager is niet teruggeweest in het Zuiderzeeziekenhuis. Toen hij in april 2007 is opgenomen in het Penziekenhuis, is over die plaatjes gezegd dat deze niet meer verwijderd zouden
worden. Klager wordt verweten dat hij drammerig is. Dat is logisch, hij is afhankelijk van de medische dienst. Hij kan niet vrijelijk een andere arts kiezen. Klager heeft over de behandeling door DJI geklaagd bij de Nationale ombudsman. Hij blijft van
mening dat er sprake is van foltering, te meer omdat hij onwettig vastzit. Klager wordt erg kwaad hierover. Daar komt nog bij dat hij door het inrichtingspersoneel al heel snel als agressief bestempeld wordt. Klager vindt dat er voor zijn opstelling
meer begrip zou moeten zijn. Hij moet zijn spanningen ergens kwijt kunnen.

Namens klager heeft zijn raadsvrouwe – zakelijk weergegeven – nog het volgende aangevoerd. Klager begrijpt uit de brief van het Penziekenhuis van 12 maart. 2007 dat het plaatje inderdaad verwijderd dient te worden. Onbegrijpelijk is dat dit nog steeds
niet gebeurd is. Uit klagers dossier valt op te maken dat de klachten van klager blijven voortduren terwijl er slechts sprake is van geringe behandeling daarvoor. Zo blijft hij last houden van zijn grote teen. Hier zou beter naar gekeken moeten worden.
Klager heeft in de inrichting niet veel te doen, daarom is het begrijpelijk dat hij veel aandacht besteedt aan zijn gezondheid. Daarom is ook begrijpelijk dat hij hierover klaagt.

De inrichtingsarts heeft op 1 juni 2007 het volgende standpunt ingenomen.
Klager is bij de medische dienst bekend met voetklachten. Die zijn ook vele malen onderzocht maar er valt objectief niets waar te nemen aan klagers teen. Klager heeft aangegeven dat de oorzaak mogelijk zou kunnen liggen aan een eerdere verdoving bij
gelegenheid van het verwijderen van een teennagel. Klager is in het ziekenhuis onderzocht en er zijn foto’s gemaakt van zijn teen. Vervolgens zijn er in het Penziekenhuis nogmaals foto’s van die teen gemaakt en toen is een lichte artrose van de grote
teen gediagnosticeerd. Ook is een zenuw mogelijk beschadigd. Ook is er bij klager sprake van een mogelijk vaatprobleem. Dat zou volgens de vaatchirurg echter zodanig klein zijn, dat het feitelijk niet operabel is. In het Penziekenhuis is verder
geoordeeld dat het plaatje niet verwijderd moest worden omdat een verwijdering daarvan mogelijk klachten zou kunnen opleveren.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt allereerst vast dat de raadsvrouw er voor gekozen heeft niet ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen. Zij heeft om aanhouding van de behandeling verzocht. Nu klager op 1 juni 2007 is gehoord en klagers raadsvrouw
in
de gelegenheid is gesteld een nadere schriftelijke reactie te geven maar van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissing. Het verzoek om aanhouding van de behandeling zal
daarom worden afgewezen.

De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van onderdeel c van de klacht voegen bij het beroep met kenmerk 07/790/GM en thans verder buiten beschouwing laten.

Met betrekking tot de overige klachtonderdelen overweegt de beroepscommissie als volgt.
Uit hetgeen door klager, diens raadsvrouw en de inrichtingsarts in beroep naar voren is gebracht en uit de inhoud van het proces-dossier komt naar voren dat klager een aantal – op zich gerechtvaardigde – klachten heeft met betrekking tot zijn
gezondheid. De beroepscommissie begrijpt dat klager (mede) door die gezondheidsklachten zijn verblijf in detentie als extra problematisch ondervindt. Nu evenwel uit het procesdossier naar voren komt dat klager met regelmaat voor die klachten is gezien
door de inrichtingsarts en/of medewerkers van de medische dienst en voor die klachten ook daadwerkelijk is behandeld dan wel terzake het advies is ingewonnen bij de specialist, is de beroepscommissie van oordeel dat – het voorgaande in samenhang en
onderling verband bezien – het handelen van de inrichtingsarts in deze niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, L.E.M. Kleipool en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 september 2007

secretaris voorzitter

Naar boven