Nummer R-20/8217/GA
Betreft [Klager]
Datum 21 januari 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van {Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft op 1 oktober 2020 het beklag ongegrond verklaard (PL2020-569). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Lelystad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De beslissing van de directeur om klager te degraderen naar het basisprogramma is deels gebaseerd op onjuiste informatie en berust niet op een deugdelijke belangenafweging. Het ‘oranje” gedrag wordt onterecht als obsessief en dwingend bestempeld. Klager is momenteel bezig met zijn detentiefasering en de fictieve startdatum van zijn Penitentiair Programma is ook al verstreken. Klager wenst daarover steeds in gesprek te gaan met het personeel, maar dit gebeurt niet of nauwelijks. Klager is daarbij niet dwingend. Onder het ‘rode’ gedrag wordt een aantal disciplinaire straffen opgesomd. Deze disciplinaire straffen zijn echter onterecht aan klager opgelegd, nu hij niet wist dat er drugs naar hem waren opgestuurd en hij niet zelf actief is geweest op Facebook en Messenger. Dat er volgens de directeur geen sprake is van ‘groen’ gedrag, klopt niet. Klager focust op zichzelf en is bezig met trainen, schrijven en het maken van muziek. Dit positieve gedrag is ten onrechte niet meegenomen in de belangenafweging. Hoewel in het verweerschrift van de directeur in de beklagprocedure wel ‘groen’ gedrag wordt benoemd, had de directeur dit echter al in de oorspronkelijke degradatiebeslissing moeten benoemen. Dit bevestigt dat het ‘groene’ gedrag van klager niet is meegenomen in de afweging die ten grondslag heeft gelegen aan de degradatiebeslissing. Daarnaast is van belang dat het basisprogramma slechts beperkte re-integratieactiviteiten biedt. Ook heeft het basisprogramma geen avondprogramma en slechts een beperkt weekendprogramma. De beslissing van de directeur moet dan ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt, nu met de degradatiebeslissing een onterechte inbreuk is gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van klager.
Standpunt van de directeur
De directeur kan zich vinden in (de onderbouwing van) de uitspraak van de beklagrechter.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (oud) beslist de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. De beroepscommissie stelt voorop dat voorafgaand aan een beslissing een gedetineerde te degraderen naar het basisprogramma, de directeur een inzichtelijke en deugdelijke belangenafweging dient te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur, op grond van het ten tijde van het beklag geldende toetsingskader voor het promoveren en degraderen, het ‘oranje’ (dit kan beter- )gedrag dan wel het ‘rode’ (ongewenst) gedrag van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene’ (gewenst) gedrag van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje’ gedrag dan wel ‘rode’ gedrag van de gedetineerde moet leiden tot degradatie, bezien in het licht van het uitgangspunt van het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie. Vorenbedoelde belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.
De beroepscommissie stelt vast dat klager bij beslissing van 26 mei 2020 is gedegradeerd naar het basisprogramma. Aan deze degradatiebeslissing heeft de directeur klagers ‘rode’ en ‘oranje’ gedrag ten grondslag gelegd. Dat betrof onder meer twee disciplinaire straffen. De een inzake het aantreffen van 5,85 gram hasj in een voor klager bestemde postkaart (PL2020-478) en de ander inzake het plaatsen van foto’s op sociale media (PL2020-521). Beide klachten zijn door de beklagcommissie inhoudelijk ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die uitspraken geen beroep ingesteld.
De beroepscommissie stelt ook vast dat er geen ‘groen´ gedrag in de degradatiebeslissing is meegewogen, daar de directeur te kennen heeft gegeven dat er geen sprake is van ‘groen’ gedrag. Uit het schriftelijk verslag van de bespreking van het multidisciplinair overleg blijkt dat klagers mentor en casemanager – onder meer – ‘het groene’ gedrag van klager verschillend waarderen. De mentor heeft de onderdelen ‘Middelengebruik’ en ‘Re-integratie en resocialisatie’ als ‘groen’ aangemerkt, terwijl de casemanager deze onderdelen als ‘oranje’ heeft bestempeld. De casemanager heeft – anders dan de mentor – het onderdeel ‘Reactie op aangeboden begeleiding’ wel als ‘groen’ aangemerkt. Uit het verweerschrift van de directeur in de beklagprocedure volgt dat klager weliswaar op de goede weg is met betrekking tot de onderdelen ‘Middelengebruik’ en ‘Re-integratie en resocialisatie’, maar dat dit thans nog niet als ‘groen’ gedrag kan worden bestempeld, nu de casemanager deze gedragingen als ‘oranje’ heeft aangemerkt. Het is de beroepscommissie evenwel – zowel uit de degradatiebeslissing als de toelichting van de directeur – niet duidelijk geworden waarom er kennelijk meer waarde is gehecht aan de kleurtoekenningen van de casemanager dan aan die van de mentor. Voor zover er al enkel uit zou worden gegaan van de kleurtoekenningen van de casemanager, geldt dat ook deze ‘groen’ gedrag heeft aangemerkt. Dat is echter kennelijk niet meegewogen in de degradatiebeslissing.
De degradatiebeslissing geeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook onvoldoende blijk van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en motivering. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, aangezien de beslissing haar an sich, gelet op de aan klager opgelegde disciplinaire straffen, niet onredelijk of onbillijk voorkomt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 21 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, U.P. Burke en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.
secretaris voorzitter