Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8075/GA, 21 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8075/GA

Betreft              [Klager]

Datum               21 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de (interne) overplaatsing van cel C14 naar cel C33 van 22 mei 2020.

De beklagcommissie bij de locatie Roermond heeft op 31 augustus 2020 het beklag ongegrond verklaard (R-2020-000261). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Roermond, gehoord op de digitale zitting van 15 juli 2021. Klager is in de gelegenheid gesteld om ter zitting door de beroepscommissie te worden gehoord, maar heeft daarvan afstand gedaan.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Primair is sprake van een onbevoegd genomen beslissing en subsidiair is sprake van een onvoldoende motivering van de beslissing.

Het nemen van een beslissing tot interne overplaatsing is op grond van artikel 16, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: de Pbw) – zo oordeelde de beroepscommissie in RSJ 9 september 2013, 13/2169/GA – voorbehouden aan de directeur. In de memorie van toelichting is ook niet aangegeven dat een beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Pbw kan worden gemandateerd. Dat deze bevoegdheid niet als een aan de directeur voorbehouden handeling als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Pbw is vermeld, doet daar niet aan af, nu een beslissing tot interne overplaatsing een voor gedetineerden ingrijpende en verstrekkende beslissing betreft die niet voor overdracht vatbaar moet zijn. Een gedetineerde wordt door een interne overplaatsing uit zijn vaste omgeving en structuur gehaald en er geldt nadien vaak een ander dagprogramma. Ook worden anderen dan de gedetineerde zelf getroffen vanwege de veelal gewijzigde bezoek- en Skypemomenten. Bovendien is bij een beslissing tot interne overplaatsing een veiligheidsaspect van belang en is een afdelingshoofd niet overal van op de hoogte, zodat het kan gebeuren dat een gedetineerde op een afdeling wordt geplaatst waar een medegedetineerde verblijft met wie hij niet samen kan worden geplaatst. Er dient zorgvuldig te worden beoordeeld of een overplaatsing, gelet op de persoonlijke belangen van de gedetineerde, redelijk en billijk is en of niet met een minder ingrijpende beslissing kan worden volstaan. De directeur heeft een betere informatiepositie dan een doorsnee personeelslid. Daarom dient de directeur een beslissing tot interne overplaatsing te nemen en aan de hand van een zorgvuldige feitenvaststelling en een individuele belangenafweging toe te lichten en te verantwoorden. Nu vaststaat dat de beslissing tot interne overplaatsing in het geval van klager door een afdelingshoofd is genomen, is sprake van een onbevoegd genomen beslissing.

Voor zover anderen dan de directeur tot een interne overplaatsing zouden kunnen beslissen, geldt dat sprake dient te zijn van een machtiging als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Pbw. Artikel 2.2 van de huisregels van de locatie Roermond betreft niet een door de directeur aan het afdelingshoofd gegeven machtiging om in een concreet geval namens de directeur een voor de gedetineerde ingrijpende beslissing te mogen nemen. Er mag verwacht worden dat voor een overgedragen bevoegdheid een door de directeur genomen besluit wordt overgelegd waaruit volgt dat een bepaald personeelslid onder bepaalde omstandigheden bevoegd is om een interne overplaatsing te bevelen (vgl. RSJ 29 mei 2020, S-20/3706/SGA). Nu een dergelijk besluit niet is overgelegd, is – ook als de bevoegdheid om tot een interne overplaatsing te beslissen aan een afdelingshoofd kan worden overgedragen – sprake van een onbevoegd genomen beslissing.

Subsidiair en voor zover naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake is van een onbevoegd genomen beslissing, geldt dat sprake is van een motiveringsgebrek. Een beslissing tot interne overplaatsing moet worden gemotiveerd zodat voor de gedetineerde kenbaar is waarom tot overplaatsing wordt overgegaan. De enkele stelling dat de overplaatsing vanwege de orde, rust en veiligheid in de inrichting wenselijk zou zijn en dat de gedetineerde van die overplaatsing geen nadeel zou ondervinden, is daartoe onvoldoende. In eerste instantie is slechts gemotiveerd dat een overplaatsing noodzakelijk zou zijn in het kader van de orde, rust en veiligheid in de inrichting. In reactie op het door klager ingediende beklag en schorsingsverzoek van 27 mei 2020 wordt als reden voor de overplaatsing ineens klagers status op de lijst voor gedetineerden met een vlucht- of maatschappelijk risico (GVM-lijst) genoemd. Ten aanzien van het door klager ingediende schorsingsverzoek is geoordeeld dat de motivering van de interne overplaatsing onvoldoende is en dat niet is gebleken van enige individuele motivering. In het verweerschrift van 2 juni 2020 noemt de directeur ineens een (op dat moment) recent aan klager opgelegde disciplinaire straf voor het bezit van contrabande en het vermoeden dat klager zich in groepsverband bezighoudt met contrabande als reden voor de overplaatsing. Op die manier wordt een aanvankelijk niet gemotiveerde beslissing nadien aangevuld met redenen die ten grondslag zouden hebben gelegen aan de beslissing tot interne overplaatsing van 22 mei 2020. Klager kan zich niet aan de indruk onttrekken dat men achteraf op zoek is gegaan naar een motivering om de beslissing met terugwerkende kracht te kunnen rechtvaardigen. Ook is volgens klager geen individuele belangenafweging gemaakt, nu (in eerdere berichten) nergens wordt aangegeven dat klagers persoonlijke belangen zijn meegewogen en de directeur pas eerst bij de mondelinge behandeling van het beklag heeft gesteld dat een individuele belangenafweging is gemaakt.

Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming voor de wijze waarop hij is behandeld en voor de dagen die hij ten onrechte in cel C14 heeft doorgebracht.          

Standpunt van de directeur

De beslissing tot interne overplaatsing van klager was genomen in het kader van de orde, rust en veiligheid in de inrichting en ook als zodanig gemotiveerd. Dit had ermee te maken dat er een vermoeden bestond dat klager zich samen met medegedetineerden met contrabande bezighield. Een beslissing tot interne overplaatsing van een gedetineerde valt onder de verantwoordelijkheid van de directeur, maar geschiedt normaliter op voorstel van het afdelingshoofd en wordt in bijna alle gevallen ook door het afdelingshoofd uitgevoerd. Daarbij wordt met de directeur overlegd. De directeur heeft geen zicht op hoe het er op de afdeling aan toe gaat, zodat dergelijke beslissingen tot interne overplaatsing vrijwel nooit op initiatief van de directeur zelf worden genomen. Het (intern) overplaatsen van gedetineerden is aan de orde van de dag en het is voor de directeur niet realistisch om daar altijd bij betrokken te moeten worden. Op grond van artikel 5 van de Pbw kunnen bevoegdheden worden overgedragen en de wijze waarop dat gebeurt is volgens de memorie van toelichting vormvrij. Een gedetineerde kan binnen dezelfde afdeling bovendien altijd worden overgeplaatst, omdat dan geen sprake kan zijn van een samenplaatsing met een medegedetineerde met wie dat niet kan.

 

3. De beoordeling

Klager is op 22 mei 2020 door het afdelingshoofd overgeplaatst van cel C14 naar cel C33 in het belang van de orde, rust en veiligheid in de inrichting, nu – zo heeft de directeur in een later stadium toegelicht – sprake zou zijn van een vermoeden dat klager zich met medegedetineerden zou bezighouden met contrabande. Klager betwist primair dat het afdelingshoofd bevoegd is deze beslissing te nemen en stelt zich subsidiair op het standpunt dat de beslissing onvoldoende is gemotiveerd en dat zijn belangen bij het nemen van deze beslissing niet, althans onvoldoende, zijn meegewogen.

Bevoegdheid

De directeur bepaalt op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pbw de wijze van onderbrenging van de gedetineerden die overeenkomstig artikel 15 van de Pbw zijn geplaatst in de inrichting of afdeling met het beheer waarvan hij is belast. In het tweede lid van artikel 16 van de Pbw is bepaald dat de directeur iedere gedetineerde een verblijfsruimte toewijst.

De directeur kan op grond van artikel 5, tweede lid, van de Pbw ambtenaren en medewerkers machtigen tot de uitoefening van hem bij of krachtens de Pbw gegeven bevoegdheden en de naleving van zijn zorgplichten, met uitzondering van de bevoegdheden genoemd in het eerste en vierde lid. De bevoegdheid tot het toewijzen van een verblijfsruimte aan de gedetineerde als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Pbw is niet als een aan de directeur voorbehouden beslissing genoemd in het vierde lid van artikel 5 van de Pbw en ook het eerste lid van deze bepaling – het vaststellen van huisregels voor de inrichting of afdeling – ziet niet op de bevoegdheid als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Pbw.

In de toelichting op de Pbw (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 21) is in dit verband – voor zover relevant – het volgende overwogen:

“De directeur kan zijn aan deze wet ontleende bevoegdheden en de naleving van een bij of krachtens deze wet gestelde (zorg)plicht overdragen aan de in de inrichting werkzame personen, met uitzondering van de bevoegdheden, genoemd in artikel 5, eerste en vierde lid. De overdracht betreft zowel materiële als formele bevoegdheden. Ook de naleving van zorgplichten is vatbaar voor overdracht. De niet overdraagbare bevoegdheden betreffen beslissingen die zó ingrijpend of verstrekkend zijn dat in de wet is voorgeschreven dat deze uitsluitend door de directeur of diens vervanger mogen worden uitgeoefend. […] In artikel 5, vierde lid, zijn deze exclusieve bevoegdheden limitatief vermeld.

[…]

Het voorgestelde artikel 5 maakt aldus onderscheid tussen overdraagbare en niet overdraagbare bevoegdheden en plichten. De overdracht is vormloos: zij kan schriftelijk of mondeling, expliciet of impliciet worden gegeven. Indien een bepaalde bevoegdheid als regel niet door de directeur zelf doch door een ambtenaar of medewerker van de inrichting wordt uitgeoefend, kan de overdracht van deze bevoegdheid in de huisregels worden vastgelegd. […]

Niet vereist is dat de directeur aan de gedetineerde kenbaar maakt of, en zo ja, op welke wijze hij zijn bevoegdheden heeft overgedragen. De gedetineerde dient er namelijk van uit te gaan dat de ambtenaar of medewerker zijn taak bevoegd uitoefent.” 

Hoewel sprake is van divergerende rechtspraak – zo beantwoordde de beroepscommissie de vraag of het afdelingshoofd bevoegd moet worden geacht om namens de directeur een verblijfsruimte aan de gedetineerde toe te wijzen in onder meer RSJ 16 juli 2009, 09/482/GA, en RSJ 20 januari 2010, 09/2860/GA, ontkennend –, is de beroepscommissie tegen de achtergrond van het voorgaande van oordeel dat het afdelingshoofd uit hoofde van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de Pbw bevoegd is tot het toewijzen van een verblijfsruimte aan de gedetineerde. De beroepscommissie acht in dit geval voldoende aannemelijk dat het afdelingshoofd hiertoe door de directeur (vooraf) ook was gemachtigd. Niet vereist is dat van deze overgedragen bevoegdheid een door de directeur genomen beslissing aan de gedetineerde wordt overgelegd. Het primaire verweer van klager slaagt dan ook niet.

Motivering

Het toewijzen van een verblijfsruimte aan gedetineerden (en daarmee het intern overplaatsen van die gedetineerden naar een andere verblijfsruimte) is geregeld in artikel 16, tweede lid, van de Pbw. De Pbw stelt geen (formele) eisen aan een dergelijke beslissing. Dat neemt niet weg dat een beslissing tot interne overplaatsing van een gedetineerde zorgvuldig tot stand dient te komen. Van belang is dat gemotiveerd aan de over te plaatsen gedetineerde kenbaar wordt gemaakt (zodat voor hem voldoende duidelijk is) waarom hij (intern) wordt overgeplaatst.

De beslissing om klager intern van cel C14 naar cel C33 over te plaatsen is naar het oordeel van de beroepscommissie niet voldoende gemotiveerd. Ten tijde van de overplaatsing van klager is enkel aan hem medegedeeld dat hij werd overgeplaatst om de orde, rust en veiligheid in de inrichting te waarborgen. Pas in reactie op het door klager ingediende beklag is dit nader toegelicht met de omstandigheid dat recent een disciplinaire straf aan klager was opgelegd wegens het bezit van contrabande en dat het vermoeden bestond dat hij ‘met enkele medegedetineerden nog steeds bezig was met contrabande’. In dit geval is naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat het klager ten tijde van zijn interne overplaatsing duidelijk was wat de reden voor zijn overplaatsing vormde.  

Conclusie  

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de (namens de directeur genomen) bestreden beslissing in dit geval ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €10,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.

Deze uitspraak is op 21 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, U.P. Burke en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven