Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23858/SGA, 28 oktober 2021, schorsing
Uitspraakdatum:28-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          21/23858/SGA

               

Betreft verzoeker

Datum 28 oktober 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Lelystad (hierna: de directeur) heeft op 14 oktober 2021 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

 

Verzoekers raadsman, mr. A.J. Admiraal, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

 

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van het klaagschrift (PL2021-965) en van de nadere reactie van verzoekers raadsvrouw,  mr. W. van Nunen.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

 

Uit de degradatiebeslissing komt naar voren dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ontoelaatbaar’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker op 13 oktober 2021 een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen, vanwege het aantreffen van een grote hoeveelheid contrabande in de meerpersoonscel (MPC) waar verzoeker verbleef. Op grond van artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) heeft de directeur vervolgens beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma. Namens verzoeker is aangevoerd dat geen sprake is van ‘ontoelaatbaar’ gedrag, omdat niet vastgesteld kan worden dat verzoeker contrabande in zijn bezit heeft gehad, zoals volgt uit bijlage 1 van de Regeling.

 

De voorzitter overweegt als volgt.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Verder volgt uit de nota van toelichting dat in bijlage 1 van de Regeling een aantal gedragingen opgesomd staan dat zo ernstig is dat een afweging van deze gedraging ten opzichte van het algehele gedrag niet meer noodzakelijk is. Het gaat hier om gedragingen die als dermate ingrijpend op dan wel als ernstige bedreiging van de orde, rust en veiligheid binnen een inrichting kunnen worden aangemerkt dat deze op zichzelf beschouwd een degradatie of het uitblijven van een promotie rechtvaardigen zonder daarbij rekening te houden met het structurele gedrag in detentie (‘ontoelaatbaar’ gedrag). De voorzitter overweegt dat in de MPC waar verzoeker verbleef een zeer grote hoeveelheid contrabande is aangetroffen, waaronder verschillende soorten drugs en verschillende communicatiemiddelen. Hoewel op dit moment niet gebleken is dat verzoeker de aangetroffen contrabande feitelijk in zijn bezit (dus: in zijn handen) heeft gehad, overweegt de voorzitter - zoals de voorzitter ook heeft overwogen in RSJ 17 augustus 2021, 21/22720/SGA - dat het aantreffen van contrabande in een cel een gedraging betreft die dermate ingrijpend is voor de orde, rust en veiligheid in de inrichting, dat de beslissing van de directeur tot terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma op grond van artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling niet op voorhand als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Deze uitspraak is op 28 oktober 2021 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven