Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8703/GA, 18 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8703/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 18 januari 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een positieve uitslag van een urinecontrole op het gebruik van cannabis, ingaande op 1 september 2020.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 24 november 2020 het beklag ongegrond verklaard (VU 2020/1540). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Bij de urinecontrole van 7 augustus 2020 is niet klagers ochtendurine gebruikt, maar de derde urineafname van 10:15 uur. Vijftien dagen daarna heeft klager zijn ochtendurine (van 8:30 uur) afgegeven. Klager heeft echter niet bijgebruikt. Klager wenst zijn beklag mondeling toe te lichten.

 

Standpunt van de directeur

Op 7 en 22 augustus 2020 heeft klager een urinecontrole ondergaan, waarvan de uitslagen op cannabis nagenoeg identiek waren. De cannabis/kreatinine ratio was weliswaar gedaald van 4,2 naar 2,8, maar de score was niet gehalveerd. Klager heeft zowel ten aanzien van het voorgaande als ten aanzien van zijn stelling dat hij niet heeft bijgebruikt, geen omstandigheden aangevoerd die daarvoor een mogelijke verklaring zouden kunnen geven. Na zorgvuldig onderzoek door het Gelrelab is gebleken dat sprake was van bijgebruik.

Klager is bij brief van 21 oktober 2020 door de beklagrechter in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren  teneinde zijn klaagschrift aan te vullen en een reactie te geven op het standpunt van de directeur. Klager heeft daar echter geen gebruik van gemaakt.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Uit artikel 5, vierde lid, aanhef en onder i, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) volgt dat het opleggen van een disciplinaire straf, zoals bedoeld in artikel 51 van de Pbw, een beslissing betreft die is voorbehouden aan de directeur. De aan klager opgelegde disciplinaire straf is het gevolg geweest van een overeenkomst met het afdelingshoofd. De gang van zaken zoals die in deze zaak naar voren is gekomen, wordt in de praktijk aangeduid als het ‘schikkingmodel’. De wet kent geen grondslag voor dat model. De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat artikel 5 van de Pbw, waarin de beslissing omtrent strafoplegging is voorbehouden aan de directeur, toepassing van een dergelijk model verhindert (zie RSJ  26  augustus 2014, 14/0804/GA). De beslissing tot het opleggen van de disciplinaire straf is derhalve onbevoegd genomen.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op €7,50.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

 

 

Deze uitspraak is op 18 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven