Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6769/TB, 25 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:25-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6769/TB

               

Betreft [klager]

Datum 25 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft op 27 januari 2020 een verzoek gedaan tot overplaatsing naar een andere instelling, bij voorkeur naar FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht.

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 22 april 2020 afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. V. Nolet, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is een ontkennende veroordeelde. Hij is het niet eens met de opgelegde tbs-maatregel. Klager is wantrouwend tegenover de kliniek en zijn behandeling. Het wantrouwen komt voort uit de vervelende manier waarop hij door sommige medewerkers van de kliniek is bejegend. Klager neemt vrijwillig deel aan het medicatietraject. De kliniek is hiermee gestart in de hoop dat een werkzame dosis een andere houding van klager ten opzichte van zijn behandeling zou laten zien. De kliniek stelde ten tijde van het overplaatsingsverzoek dat nog steeds geen werkbare therapeutische bloedspiegel was bereikt, als gevolg waarvan het medicatietraject diende te worden voortgezet. Klager heeft naar voren gebracht dat hij zich al geruime tijd aan het medicatietraject heeft geconformeerd en dat hij, naar eigen zeggen, ver boven de bloedspiegelwaarde zit die volgens de psychiater nodig zou zijn om een gewenst effect te kunnen krijgen. De behandelrelatie tussen klager en het behandelteam in de kliniek is dusdanig verslechterd dat sprake is van een behandelimpasse. Klager heeft geen enkel vertrouwen meer in de samenwerking. De kans dat er in de nabije toekomst een ommekeer in zijn traject in de huidige kliniek zal plaatsvinden is daarmee redelijkerwijs nihil. Dit wordt onderschreven door de kliniek en zij verzetten zich dan ook niet tegen het verzoek van klager.

 

Klager betwist dat doorkruising van het medicatietraject zal leiden tot onnodige vertraging. Overplaatsing zal onvermijdelijk leiden tot vertraging. Dit is inherent aan een overplaatsing. Overplaatsing is echter een effectief middel in deze specifieke kwestie om de behandelimpasse te doorbreken. Met het oog op een voortvarende behandeling is overplaatsing nu noodzakelijk.

De aanname van de kliniek dat door een overplaatsing de motivatie en het inzicht bij klager niet zullen veranderen, wordt niet onderbouwd. Klager betwist deze stelling. Door een overplaatsing kan klager met een schone lei beginnen. Dat in een nieuwe kliniek zal worden gestart met een medicatietraject begrijpt klager en hij zal hier, indien dit noodzakelijk wordt geacht, aan meewerken. Klager stelt gemotiveerd te zijn voor een nieuw traject en is bereid zich hiervoor in te spannen. Klager ervaart zijn huidige verblijf als zeer zwaar. Hij krijgt niet of nauwelijks bezoek van zijn ouders en netwerk. Zijn medebewoners vertrouwt klager niet in dusdanige mate dat hij met hen wil overleggen. FPC Van der Hoeven Kliniek is enigszins in de buurt van zijn netwerk gelegen. Klager staat ook open voor plaatsing in een andere instelling, behalve voor plaatsing in FPC Dr. S. van Mesdag en FPC De Rooyse Wissel,

 

Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat andere plaatsingsmogelijkheden zijn onderzocht. Gelet op de complexiteit van de casus had dit wel gemoeten. De beslissing is om die reden niet met gepaste zorgvuldigheid tot stand gekomen.

 

Uit de nadere toelichting van de raadsman volgt dat namens de Oostvaarderskliniek op 7 mei 2021 – onder meer – aan de raadsman is bericht dat wordt gezien dat klager geen vertrouwen meer heeft in de kliniek, ondanks meerdere pogingen van het (vorige) hoofd behandeling in (driehoeks)gesprekken en dat klager niet meer in beweging is te krijgen om weer in behandeling te gaan. Klager is momenteel drie jaar in behandeling bij de kliniek. De kliniek verwacht niet verder te komen met klager en het inwilligen van klagers verzoek tot overplaatsing lijkt de enige manier om deze impasse te doorbreken.

 

Standpunt van verweerder

De Oostvaarderskliniek heeft op 31 maart 2020 aangegeven dat op dat moment nog geen uitsluitsel kon worden gegeven over de effecten van het ingezette medicatietraject ten aanzien van klagers behandeling. Vanwege wisselende bereidheid van klager tot medicatie inname was nog geen ¨therapeutische bloedspiegel¨ bereikt waardoor het toen niet mogelijk was om te beoordelen of een werkzame dosis medicatie zijn behandelmotivatie in positieve zin zou beïnvloeden. De Van der Hoeven kliniek heeft op 20 april 2020 aangegeven dat zij, gelet op klagers problematiek, niet de verwachting hadden dat zij zijn motivatie/inzicht (op korte termijn) gunstig zouden kunnen beïnvloeden. Vanuit de Van der Hoeven kliniek werd bij e-mail van 20 april 2020 desgevraagd geadviseerd om het medicatietraject vanuit de Oostvaarderskliniek voort te zetten. Ten aanzien van klagers voorkeur voor plaatsing in de regio van zijn sociale netwerk gaf de Van der Hoeven kliniek aan dat dit netwerk maar een zeer beperkte rol speelt in klagers behandeling.

 

Dat er geen ´harde bewijzen´ zijn dat klagers behandeling ook in een andere instelling moeizaam zal verlopen is op zich juist, maar dat leidt niet tot een andere conclusie. Inherent aan de beoordeling van een toekomstige situatie is dat hieraan onzekerheden kleven. Verweerder heeft zich laten voorlichten door professionals die hun verwachting hebben gebaseerd op klagers problematiek en de tot nu toe behaalde behandelresultaten terwijl klager slechts in algemene termen aangeeft dat overplaatsing voor patiënten veel kan betekenen en soms de enige manier is om een behandelimpasse te doorbreken. Ook het feit dat verweerder het onderzoek heeft beperkt tot het opvragen van informatie bij twee instellingen maakt de conclusie niet anders. Niet valt in te zien waarom verweerder de keuze om de uitkomsten van het medicatietraject af te wachten zou moeten onderbouwen met een landelijk onderzoek naar de plaatsingsmogelijkheden van klager. Een eerder verzoek tot overplaatsing van klager in verband met de regionale voorkeur van klager is afgewezen vanwege enerzijds slachtofferbelangen en anders het ontbreken van behandelinhoudelijke redenen voor plaatsing in de regio. Dit geldt nog steeds. In de aanvulling op het verweer van 26 juni 2020 is vermeld dat de Oostvaarderskliniek desgevraagd heeft bericht dat de medicatiespiegel inmiddels voldoende is, dat het verblijf op de individuele zorgafdeling niet meer noodzakelijk wordt geacht en dat klager op een wachtlijst staat voor een leefgroep in de kliniek. Klager is meer de samenwerking aangegaan, de behandelmotivatie is vergroot en hij vraagt zelf actief om behandeling op het gebied van agressie.

 

3. De beoordeling

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.

 

Klager verblijft  in FPC Oostvaarderskliniek te Almere. Hij wil graag worden overgeplaatst naar een andere instelling, bij voorkeur naar de FPC Van der Hoeven Kliniek, omdat sprake is van een impasse in klagers behandeling en klager geen vertrouwen meer heeft in de huidige kliniek. 

 

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg moet verweerder bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden de volgende factoren meenemen in zijn overwegingen:

a.  de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;

b.  de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt; en

c.  de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

 

Het uitgangspunt van het door verweerder gevoerde beleid is dat een ter beschikking gestelde wordt geplaatst in een instelling binnen zijn eigen regio. Als een ter beschikking gestelde al in een instelling is geplaatst, wordt bij een verzoek om overplaatsing echter gekeken of een overplaatsing behandelinhoudelijk geïndiceerd is.

 

Verweerder heeft inlichtingen ingewonnen bij de Oostvaarderskliniek, alsmede bij de Van der Hoeven Kliniek. Uit de reactie op het overplaatsingsverzoek van 31 maart 2020 volgt – onder meer – dat een traject loopt waarbij geschikte medicamenteuze behandeling van de schizofrenie wordt onderzocht. Een dergelijk traject neemt tijd in beslag, evenals de overplaatsing. Op dat moment gebruikte klager de voorgeschreven medicatie, maar was er nog geen therapeutische bloedspiegel bereikt. Hoewel de Oostvaarderskliniek dit traject als zeer belangrijk zag in zijn behandeling en het mogelijk zou zijn geweest dat hij bij een werkzame dosis een andere houding ten opzichte van zijn behandeling zou laten zien, achtte de Oostvaarderskliniek de kans ook aanwezig dat klager zich zodanig zou hebben verhard in zijn houding ten opzichte van de Oostvaarderskliniek dat een ommekeer in zijn traject ingewikkeld zal blijken. Dit zijn redenen waarom de Oostvaarderskliniek niet zelf een overplaatsingsverzoek heeft ingediend, maar zich tevens niet zal verzetten tegen het onderliggende overplaatsingsverzoek.

De Van der Hoeven Kliniek heeft in april 2020 desgevraagd aangegeven dat zij weinig meerwaarde zag in een overplaatsing en dat het medicatietraject, mogelijk richting dwang, in de Oostvaarderskliniek eerst diende te worden doorlopen.

 

In dit licht beschouwd heeft verweerder destijds, op 22 april 2020, kunnen oordelen dat een overplaatsing van klager naar een andere instelling niet in de rede lag. Echter, uit het door de kliniek op 7 mei 2021 toegezonden e-mailbericht aan de raadsman volgt dat door het Hoofd Behandeling van de afdeling Beekvliet is aangegeven dat op 4 mei 2021 het verzoek omtrent overplaatsing van klager naar een andere instelling is besproken in de trajectcommissie. Gezien wordt dat klager geen vertrouwen meer heeft in de kliniek en dat, ondanks meerdere pogingen van het (vorige) hoofd behandeling in (driehoeks)gesprekken, klager niet in beweging is te krijgen om weer in behandeling te gaan. Klager is momenteel drie jaar in behandeling bij de kliniek en de kliniek verwacht niet verder te komen met klager. Het inwilligen van klagers verzoek tot overplaatsing lijkt de enige manier om deze impasse te doorbreken.

 

Gelet hierop kan niet meer worden geoordeeld dat het niet in het belang van klagers behandeling is om hem in het huidige stadium van zijn behandeling over te plaatsen naar een andere instelling. Het medicatietraject is inmiddels doorlopen en na een kennelijk positieve periode rond juni 2020 is de behandeling van klager – gelet op het e-mailbericht van 7 mei 2021 - opnieuw in een impasse terecht gekomen. De kliniek verwacht immers niet verder te komen in de behandeling met klager en het inwilligen van klagers verzoek lijkt de enige manier om deze impasse te doorbreken. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van een maand na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van een maand na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 25 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven