Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2312/GV, 17 september 2007, beroep
Uitspraakdatum:17-09-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2312/GV

betreft: [klager] datum: 17 september 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.F. Wijngaarden, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 augustus 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.F. Wijngaarden om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Ten onrechte is overwogen dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken vanwege de onzekere
situatie met betrekking tot zijn verblijfsvergunning. Het argument is niet concludent nu klager Nederland niet zal verlaten en zich niet aan detentie zal onttrekken ongeacht de situatie met betrekking tot zijn verblijfsvergunning. Klager heeft enkel de
Keniaanse nationaliteit. In Kenia wordt hij verdacht van een misdrijf waarvoor Kenia aan Nederland klagers uitlevering heeft gevraagd. Vanwege het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en op een oneerlijk proces in Kenia heeft de
Minister nadat de Hoge Raad de uitlevering toelaatbaar verklaarde de uitlevering aan Kenia geweigerd. Bovendien werd het bezwaar tegen de ongewenstverklaring van klager door de IND gegrond verklaard. Het Keniaanse uitleveringsverzoek is gegrond op het
VN-verdrag tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Vrijwel alle landen zijn bij dit verdrag aangesloten. Dat betekent dat klager, wanneer en zodra hij zich buiten Nederland begeeft, zich blootstelt aan een nieuwe
uitleveringsprocedure en wel met ongewisse uitkomst: dat andere landen het oordeel van de Minister zullen delen staat geenszins op voorhand vast. Het enige land, waar klager zeker is dat hij niet aan Kenia zal worden uitgeleverd, is Nederland en dat
bindt klager meer aan Nederland dan enige verblijfsvergunning. Daar komt bij dat klagers gezin in Nederland is gevestigd. Verblijfsrechten van alle gezinsleden om zich in Zuid-Afrika te vestigen zijn vervallen. De mogelijkheden voor het gezin om zich
elders te vestigen zijn praktisch verdwenen. Klagers echtgenote werkt in Nederland en zijn kinderen gaan hier naar school. Zijn dochter volgt in Nederland gespecialiseerd onderwijs. Ook klagers gezin bindt hem aan Nederland. Vreemdelingrechtelijk heeft
klager op dit moment rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 Vreemdelingenwet juncto artikel 3.1 Vreemdelingenbesluit omdat zijn asielaanvraag in behandeling is. Als de aanvraag wordt afgewezen, zal klager daartegen in beroep gaan tijdens welk
beroep
hij eveneens rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 82 van de Vw. Mocht het beroep ongegrond worden verklaard dan heeft klager weliswaar geen rechtmatig verblijf maar zal hij vanwege het risico op schending van artikel 3 en 6 (en eventueel
artikel 8) EVRM ook niet uit Nederland naar Kenia verwijderd kunnen worden. Verwijdering naar een ander land is dan ook niet mogelijk zowel vanwege het feit dat geen enkel land gehouden is om klager permanent toe te laten alsook vanwege het feit dat
een
ander land ook dient te garanderen dat klager niet van daar uit aan Kenia zal worden uitgeleverd. Ook als het beroep ongegrond wordt verklaard, zal de Staatssecretaris, en dus ook de Minister, moeten berusten in klagers verblijf in Nederland,
verblijfsvergunning of geen verblijfsvergunning.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op grond van overtreding van de Opiumwet veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en heeft hoger beroep aangetekend. Klagers zaak is breed uitgemeten in de pers. Het zou om een megapartij drugs gaan in de Rotterdamse haven, waarbij
een grote groep Kenianen betrokken zou zijn geweest. Klager is niet aangemeld bij TR omdat hij de Nederlandse taal niet spreekt en begrijpt. Hij was illegaal in Nederland, hiertegen heeft klager beroep aangetekend met als resultaat dat hij de procedure
thans in Nederland mag afwachten. De politie en de directeur van de inrichting hebben positief geadviseerd terzake van verlofverlening. Deze adviezen zijn puur gebaseerd op het verlofadres voor wat de politie betreft en gebaseerd op klagers gedrag voor
wat de inrichting betreft. Het openbaar ministerie heeft aangegeven niet akkoord te gaan met verlofverlening omdat klager de Keniaanse nationaliteit heeft en men schat de kans hoog in dat hij zich via zijn verlof aan de executie van zijn straf zal
onttrekken. Klager is veroordeeld in eerste aanleg zodat het advies van het openbaar ministerie zwaar meetelt in de overwegingen. De argumenten, die namens klager door de raadsman worden aangevoerd, betreffen een veronderstelling die voor waar
aangenomen kan worden echter het tegengestelde kan ook naar voren gebracht worden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van penitentiaire inrichtingen Rijnmond te Krimpen aan den IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Den Haag heeft aangegeven niet akkoord te gaan met verlofverlening. Klager heeft de Keniaanse nationaliteit. De kans, dat hij zich via verlof aan de executie zal onttrekken, is te groot.
De politie van het team Rosmalen heeft aangegeven dat er voor wat het adres geen bezwaren bij de politie bekend zijn.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tegen deze uitspraak heeft klager hoger beroep ingesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klagers verlofaanvraag is afgewezen in verband met de vrees dat klager zich tijdens verlof aan detentie zou onttrekken. Namens klager zijn argumenten aangevoerd, die niet aannemelijk maken dat klager zich aan detentie zou willen onttrekken. Klagers
gezin is gevestigd in Nederland, de Minister heeft geweigerd om klager uit te leveren aan Kenia, zijn ongewenstverklaring is ingetrokken en klager mag de beslissing omtrent zijn verblijfstitel in Nederland afwachten. De selectiefunctionaris heeft deze
argumenten enkel afgedaan met de reactie: “dat dit veronderstellingen zijn die voor waar kunnen worden aangenomen maar dat het tegengestelde in alle argumenten ook naar voren kan worden gebracht.”. De beroepscommissie is van oordeel dat het namens
klager gestelde onvoldoende is betwist en dat de beslissing van de Minister niet op goede gronden rust. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak
van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen nog ongedaan te maken zijn, zijn er geen termen voor toekenning van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 17 september 2007

secretaris voorzitter

Naar boven