Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6671/GA, 25 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:25-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6671/GA

              

Betreft [klager]

Datum 25 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het ingesloten zijn in de periode van 4 september 2019 tot en met 7 februari 2020 wegens uitval van de arbeid.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 13 maart 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (A-2020-067, A-2020-075 en A-2020-122). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, mr. M.W. Bouwman, en de directeur van de PI Arnhem in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag nu sprake is van nieuwe situaties en nieuwe data – te weten 21 en 29 januari en 7 februari 2020 – van uitval van arbeid, waarbij insluiting op cel heeft plaatsgevonden. De uitval van arbeid blijft zich voordoen, waardoor klager genoodzaakt is om opnieuw beklag in te dienen.

Anders dan de directeur stelt, is er wel sprake van structurele uitval van de arbeid. Verwezen wordt naar andere data waarop ook sprake was van uitval van de arbeid. De uitval van de arbeid op 21 en 29 januari en 7 februari 2020 moet dan ook als een vervolg hierop worden gezien. De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken – onder andere in RSJ 20 juli 2017, 17/1016/GA, RSJ 24 november 2016, 16/2607/GA, en RSJ 27 maart 2013, 12/3885/GA – geoordeeld dat bij structurele uitval van de arbeid vervangende activiteiten moeten worden aangeboden. Het insluiten is in dergelijke gevallen in strijd met de op de directeur rustende zorgplicht. Verwezen wordt naar RSJ 27 maart 2013, 12/3885/GA, waarin het beroep gegrond werd verklaard en aan de klager een compensatie werd toegekend van €5,- per dag. Daarbij heeft de beroepscommissie bepaald dat met het doorbetalen van loon, waartoe de directeur reeds op grond van artikel 5 van de Regeling arbeidsloon gedetineerden verplicht was, de klager onvoldoende compensatie was geboden.

Verzocht wordt aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu hij in strijd met de zorgplicht van de directeur en zijn recht op het verrichten van arbeid ten onrechte is ingesloten.

Standpunt van de directeur

Nu klager eerder beroep heeft ingesteld en de aangevoerde gronden inhoudelijk nagenoeg gelijkluidend zijn, wordt verwezen naar de verweerschriften van de directeur in klagers eerdere beroepen, bekend onder de kenmerken R-19/5281/GA en R-20/5805/GA en R-20/6120/GA.

De PI Arnhem is aangewezen als een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Uit artikel 21 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) volgt dat in een regime van beperkte gemeenschap gedetineerden in de gelegenheid worden gesteld om aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte op. Deze regel impliceert dat gedetineerden, die niet aan een activiteit deelnemen, mogen worden ingesloten. Er bestaat voorts geen verplichting voor de directeur om vervangende activiteiten te organiseren, zoals volgt uit de huisregels van de PI Arnhem.

De inrichting streeft ernaar om alternatieve activiteiten te organiseren op het moment dat de arbeid uitvalt. Voor het waarborgen van de orde, rust en veiligheid is dat echter niet altijd mogelijk. Als er voor een kortere of langere periode geen arbeid beschikbaar is, verblijft klager in zijn cel. De directeur biedt de gedetineerden, ter compensatie voor het uitvallen van de arbeid, een uur extra luchten aan. Tevens wordt het arbeidsloon doorbetaald.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in beklag

Uit de stukken volgt dat klager beklag heeft ingesteld tegen het op 21 en 29 januari en 7 februari 2020 wederom uitvallen van de arbeid en het worden ingesloten. Ter onderbouwing van klagers stelling dat er sprake is van structurele uitval van de arbeid, heeft hij een opsomming in het klaagschrift gegeven van alle data waarop de arbeid (eerder) is uitgevallen. Tegen deze data – behoudens 21 en 29 januari en 7 februari 2020 – heeft klager reeds eerder beklag ingesteld. Tegen deze uitspraken van de beklagrechter c.q. de beklagcommissie heeft klager ook beroep ingesteld, welke zaken aanhangig zijn onder de kenmerken R-20/6120/GA, R-20/5805/GA en R-19/5281/GA. Dat laat aldus onverlet dat er op 21 en 29 januari en 7 februari 2020 sprake was van een nieuwe situatie, waarover nog niet eerder is geklaagd en die evenmin ter beoordeling is voorgelegd aan de beklagrechter c.q. de beklagcommissie. Klager had dan ook ontvangen dienen te worden in zijn beklag. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het beklag beslissen.

Inhoudelijke beoordeling

Op grond van artikel 47, tweede lid, van de Pbw draagt de directeur zorg voor de beschikbaarheid van arbeid. Voldoende aannemelijk is geworden dat op 21 en 29 januari en op 7 februari 2020 de arbeid is uitgevallen. De beroepscommissie merkt daarbij op dat zij bekend is met drie andere beroepen van klager (R-19/5281/GA, R-20/5805/GA en

R-20/6120/GA), die zien op klachten van dezelfde aard als in onderhavig beroep. Gelet hierop en de tijdsperiode waarin onderhavig beklag liep, concludeert de beroepscommissie dat ook de uitval van de arbeid op 21 en 29 januari en op 7 februari 2020 kan worden geschaard onder de structurele uitval van de arbeid in de PI Arnhem, die in ieder geval aan de orde was in september, oktober, november en december 2019 en januari 2020.

Niet is gebleken dat aan klager op 21 en 29 januari en 7 februari 2020 vervangende activiteiten zijn aangeboden. De beslissing van de directeur om klager tijdens de voor de arbeid bestemde tijd in te sluiten, is in strijd met de op hem rustende zorgplicht. Dat de directeur zich beroept op de huisregels doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beklag dan ook gegrond verklaren. Nu klagers arbeidsloon is doorbetaald en aan hem tevens ter compensatie een extra uur luchten is toegekend, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig om klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 25 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven