Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8111/GA en R-20/8112/GA, 31 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8111/GA en R-20/8112/GA

Betreft              [Klager]

Datum              31 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [Klager] (hierna: klager); en  de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet (tijdig) verstrekken van zijn (volledige) penitentiair dossier.

De beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam heeft op 9 september 2020 klager deels niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard en het beklag voor het overige deels gegrond en deels ongegrond verklaard (S-2019-000529). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak (R-20/8111/GA).

Ook de directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld (R-20/8112/GA).

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie De Schie, gehoord op de digitale zitting van  9 september 2021. Als toehoorder was mevrouw […], klagers toezichthouder van de reclassering, aanwezig. 

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagcommissie heeft ten onrechte overwogen dat het penitentiair dossier, dat klager op 15 augustus 2019 had opgevraagd en dat vervolgens ook nog door de raadsman is opgevraagd, is ontvangen. Klagers raadsman heeft op 26 augustus 2019 slechts een uitdraai van het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) ontvangen, terwijl het penitentiair dossier de gehele detentie en originele stukken omvat. De toezending daarvan was bovendien veel te laat. De raadsman heeft na de toezending van het D&R-plan niet meer om nadere stukken verzocht, omdat daar gezien de datum van de zitting waarvoor het penitentiair dossier benodigd was op 28 augustus 2019 geen tijd meer voor was. 

De beklagcommissie werpt klager (en zijn raadsman) ook ten onrechte tegen dat in de verzoeken tot inzage in het penitentiair dossier niet was gespecificeerd welke stukken klager wenste te ontvangen. Hij heeft ‘het penitentiair dossier’ opgevraagd en daarmee gespecificeerd dat hij het volledige penitentiair dossier wenste te ontvangen. Het is ook niet reëel om op voorhand te vragen welke stukken worden gewenst, omdat klager(s raadsman) niet op voorhand wist waar hij naar op zoek was en wat hij hoopte te vinden. In het penitentiair dossier zouden aanknopingspunten te vinden zijn geweest voor het voeren van verweer in de procedure over het opschuiven van de datum van klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). Deze procedure is gestart op initiatief van de directie, die de materiële tegenpartij van klager in de procedure was. Het opschuiven van de datum van klagers VI is veroorzaakt door het niet toezenden van het penitentiair dossier en de directeur had er aldus belang bij om het penitentiair dossier niet te verstrekken. De directeur heeft daarmee het ‘fair play-beginsel’ en het rechtszekerheidsbeginsel jegens klager geschonden in een voor hem cruciale fase. Om die reden dient hem een forse schadeloosstelling toe te komen. Klager verzoekt hem een tegemoetkoming van €5.000,- toe te kennen.    

Standpunt van de directeur

Klager heeft in zijn oorspronkelijke klacht van 28 augustus 2019 aangegeven dat hij (op dat moment) meer dan een week geleden zijn penitentiair dossier had opgevraagd, maar daarbij geen specifieke datum genoemd. Ter zitting van de beklagcommissie heeft hij aangevoerd dat hij het penitentiair dossier ongeveer een maand voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank op 28 augustus 2019 had opgevraagd. Pas in de reactie van klagers raadsman van 10 maart 2020 is voor het eerst 15 augustus 2019 genoemd als datum waarop klager het penitentiair dossier zou hebben opgevraagd. Het is niet bekend hoe hij dit zou hebben opgevraagd en ook niet wanneer hij dit precies heeft gedaan.

De procedure voor het opvragen van een penitentiair dossier is via een verzoekbriefje aan de afdeling detentie- en re-integratie, waarna de gedetineerde een formulier – waarvan een voorbeeld door de directeur als bijlage is overgelegd – ontvangt. Daarop dient de gedetineerde in te vullen welke stukken hij wenst te ontvangen. Als een advocaat om het penitentiair dossier van een gedetineerde verzoekt, ontvangt de betreffende gedetineerde ook ditzelfde formulier waarop hij dient aan te geven welke stukken hij wenst. Dit is een uitvraag die altijd eerst wordt gedaan voordat er iets wordt verstrekt. Sommige gedetineerden hebben zeer omvangrijke dossiers en het verstrekken van het gehele penitentiair dossier zou dan nodeloos oneindig veel print- en kopieerwerk opleveren en erg duur zijn.

Klager heeft het formulier zoals hiervoor bedoeld niet ingevuld. Als hij dat wel had gedaan, dan was er een ingevuld formulier in zijn dossier te vinden. Nu dat er niet is, staat vast dat klager zijn penitentiair dossier niet op de juiste wijze heeft opgevraagd. De directeur betwist dan ook – anders dan de beklagcommissie heeft overwogen – wel degelijk dat klager een verzoekbriefje heeft ingediend. De gegrondverklaring van het beklag lijkt enkel op een hypothetische situatie te zijn gebaseerd die zich in werkelijkheid niet voordoet.

Klagers raadsman heeft het penitentiair dossier op 23 augustus 2019 opgevraagd en dit op  26 augustus 2019 ontvangen, zodat sprake is van een redelijke termijn tussen het opvragen van het dossier en het verstrekken daarvan. De gebruikelijke procedure – het laten invullen van een formulier door klager waarop hij aangeeft welke stukken hij wil ontvangen – is in dit geval niet gevolgd vanwege de naderende datum van de zitting over het verschuiven van de datum van klagers VI. Om die reden is klagers D&R-plan alvast toegestuurd met de vraag of, en zo ja, wat klager nog meer wilde ontvangen. Daarop is geen reactie meer gekomen. Het gehele penitentiair dossier op een dergelijke korte termijn verstrekken was ook niet mogelijk geweest, nu dit veel uitzoekwerk vergt en er meer verzoeken om inzage in of het verstrekken van penitentiaire dossiers bij de inrichting liggen. 

De beklagcommissie heeft bovendien uitspraak gedaan op onderdelen die niet in de oorspronkelijke klacht en tijdens de beklagzitting aan de orde zijn geweest, nu het verschuiven van de datum van klagers VI of bezwaren tegen het uitstellen van die datum in de klacht niet is aangevoerd en ter zitting van de beklagcommissie ook niet is besproken.    

 

3. De beoordeling

De directeur heeft in beroep de procedure voor het verkrijgen van een penitentiair dossier toegelicht. De gedetineerde dient daartoe een formulier – de ‘Aanvraag inzage pen-dossier’ – in te vullen waarop hij aangeeft welke stukken uit het penitentiair dossier hij wil ontvangen. Onweersproken is dat klager dit formulier niet heeft ingevuld. Nu klager niet een dergelijk formulier heeft ingevuld, kan niet worden vastgesteld dat en wanneer hij zijn penitentiair dossier heeft opgevraagd. Als hij daartoe de juiste procedure had gevolgd, dan zou dit te achterhalen zijn geweest.

Klagers raadsman heeft op 23 augustus 2019 per e-mail verzocht om hem klagers penitentiair dossier te verstrekken. Hij heeft daarbij niet gespecificeerd welke stukken uit dit – doorgaans zeer omvangrijke – dossier hij wenste te ontvangen. De directeur is klager tegemoetgekomen door hem – vanwege de spoedeisendheid die bij de aanvraag was geboden – niet eerst de ‘Aanvraag inzage pen-dossier’ te laten invullen, maar de raadsman klagers D&R-plan toe te sturen met het verzoek aan te geven welke stukken hij nog meer wenste te ontvangen. De directeur heeft daarop geen reactie meer ontvangen.

Tegen de achtergrond van het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat de directeur het penitentiair dossier niet tijdig aan klager heeft verstrekt. Het feit dat de directeur slechts een gedeelte van het penitentiair dossier aan klager heeft verstrekt kan in de gegeven omstandigheden bovendien niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van klager daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen voor zover klager daartegen beroep heeft ingesteld. Zij zal het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen voor zover de directeur daartegen beroep heeft ingesteld en het beklag alsnog ongegrond verklaren. 

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover klager daartegen beroep heeft ingesteld (R-20/8111/GA).

De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover de directeur daartegen beroep heeft ingesteld en verklaart het beklag alsnog ongegrond (R-20/8112/GA).

Deze uitspraak is op 31 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit  mr. A. Jongsma, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door  Y.L.F. Schuren, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven