Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21962/GA, 15 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/21962/GA

            

Betreft [Klager]

Datum 15 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 18 juni 2021 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. P.D. Popescu, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de digitale zitting van

30 september 2021. Verder zijn gehoord […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC van het JC Zaanstad en […], psychiater. De voorzitter deelt voorafgaand aan de inhoudelijk behandeling van de zaak aan partijen mede dat drs. J.E. Wouda, lid van de Raad, niet aanwezig is ter zitting, maar wel onderdeel zal uitmaken van de beroepscommissie nadat hij op de hoogte is gebracht van hetgeen ter zitting is besproken. 

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beslissing is genomen in strijd met artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm). De raadsman is niet op de hoogte gebracht van de voorgenomen beslissing tot het opleggen van een a-dwangbehandeling. Verder is de bestreden beslissing met terugwerkende kracht opgelegd. Klager heeft daarnaast niet kunnen reageren op de verklaringen van de psychiaters, terwijl klager daar wel op had willen reageren.

De noodzaak tot dwangbehandeling is onvoldoende aangetoond. Klager heeft vrijwillig orale medicatie tot zich genomen. Hieruit volgt al dat een dwangbehandeling niet nodig is. Ook is het gevaarscriterium niet geconcretiseerd. Klager is geen gevaar voor zichzelf of voor anderen. Verder is niet in de beslissing duidelijk gemaakt welke ingrijpende middelen zijn aangewend en wat, qua behandeling, de voorkeuren waren van klager. Hierdoor is het moeilijk de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid te toetsen.

Het gaat inmiddels goed met klager. De familie van klager is dankbaar dat goed voor hem is gezorgd.

Standpunt van de directeur

De voorgenomen beslissing tot het opleggen van een a-dwangbehandeling is abusievelijk niet naar de raadsman gestuurd. Dit is een vergissing geweest. De definitieve beslissing is wel naar de raadsman gestuurd. Klager heeft een schorsingsverzoek ingediend en heeft daarmee gebruik kunnen maken van zijn mogelijkheden in rechte. De voorgenomen beslissing is wel verstuurd naar de maandcommissaris en naar de Commissie van Toezicht. Klager heeft op 17 juni 2021 met de Commissie van Toezicht gesproken.

Vóór de start van de medicatie was klager niet medicatietrouw en de situatie van klager verslechterde. Klager wenste zijn medicatie niet vrijwillig in te nemen. Om die reden is overgegaan tot het toepassen van een a-dwangbehandeling. Toen is besloten om aan klager een dwangbehandeling op te leggen, nam klager zijn medicatie evenwel wel vrijwillig in. Klager heeft geen medicatie onder dwang toegediend gekregen, omdat hij vrijwillig zijn medicatie oraal heeft ingenomen. De dwangbehandeling is dus niet tenuitvoergelegd, maar diende wel als een stok achter de deur. Op het moment dat de dwangbehandeling zou stoppen of niet zou zijn opgelegd, zou klager zijn medicatie niet vrijwillig innemen. Klager zet de behandeling vrijwillig voort. Het gaat goed met klager. 

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 22e, eerste lid, van de Pm stelt de directeur de voorzitter van de Commissie van Toezicht, de raadsman van de gedetineerde, de curator en de mentor in kennis van een voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing. Zij worden in de gelegenheid gesteld bezwaren tegen de beslissing kenbaar te maken.

Uit de Nota van Toelichting bij de Pm (Stb. 2013, 009) volgt dat artikel 22e, eerste lid, van de Pm ziet op het waarborgen van de rechtsbescherming. Voor alle betrokkenen ontstaat door de termijn in acht te nemen tijd om bezwaren tegen de (definitieve) beslissing kenbaar te maken. Deze bezwaren kunnen dan worden meegenomen door de directeur bij het nemen van de definitieve beslissing. 

Door de raadsman wordt aangevoerd dat hij niet op de hoogte is gesteld van de voorgenomen beslissing. Door de directeur wordt bevestigd dat de voorgenomen beslissing niet naar de raadsman is verstuurd. De beroepscommissie stelt vast dat om die reden niet is voldaan aan artikel 22e, eerste lid, van de Pm. Dit is een dusdanig formeel gebrek, dat de definitieve beslissing daarmee in strijd is met de voornoemde maatregel. Dat – zoals de directeur stelt – klager alsnog zijn bezwaren kenbaar heeft kunnen maken, maakt dit niet anders. De bezwaren, óók die van de raadsman, dienen te worden meegenomen en te worden afgewogen voordat de definitieve beslissing wordt genomen, en dat is niet gebeurd (vgl. RSJ 6 mei 2020, R-20/6489/GA). 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager en stelt de hoogte daarvan vast op

€30,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van

€30,-.

 

Deze uitspraak is op 15 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. S. Bijl en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door

mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven