Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1533/TA, 10 september 2007, beroep
Uitspraakdatum:10-09-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1533/TA

betreft: [klager] datum: 10 september 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 juni 2007 van de alleensprekende beklagrechter bij de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 augustus 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], manager
patiënteneenheid.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het niet binnen drie maanden vaststellen van het verplegings- en behandelingsplan;
b. het aanzeggen en uitvoeren van een urinecontrole.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel a van zijn beklag, en onderdeel b van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In artikel 16 van de Bvt is een wettelijke termijn gegeven van drie maanden waarbinnen het verplegings- en behandelplan moet worden vastgesteld.
De inrichting heeft pas een maand na deze termijn op 2 februari 2007 het plan vastgesteld. Klager wil zich tegen deze gang van zaken verzetten. Het behandelplan is voor klager van belang, omdat er onduidelijkheid bestaat over de diagnose. Het biedt hem
tevens zekerheid en gespreksstof voor de behandeling. Na de multidisciplinaire bespreking van 20 december 2006, ontving klager op 25 januari 2007 een ruwe versie van het behandelplan. Klager stond altijd ter beschikking voor therapie, gesprekken en
onderzoek. Klager heeft niet tegengewerkt. Hij is alle afspraken nagekomen. De inrichting had derhalve geen reden het plan te laat vast te stellen. Klager benadrukt dat het hem niet te doen is om de inhoud van het verplegings- en behandelplan, maar om
het feit dat het op een gegeven moment er helemaal niet was. Klager vraagt zich af waarom dit niet beklagwaardig zou zijn. Klager verwijst naar een recente uitspraak van een andere beklagcommissie waarin de betreffende verpleegde wel in een soortgelijk
beklag is ontvangen.
Klager heeft niets te maken met het feit dat er op de afdeling drugs circuleerden. Klager gebruikt geen drugs en heeft evenmin een alcoholprobleem. Tevens is zijn delict niet gerelateerd aan drugs of alcohol. In de huisregels van de inrichting staat
dat
een urineonderzoek zal worden verricht op basis van de voorgeschiedenis en/of de omstandigheden waaronder de patiënt tot een delict is gekomen. Hieruit blijkt niet dat het hoofd van de inrichting ook preventief een urinecontrole kan verrichten. De
kliniek heeft de ruimere wettelijke bevoegdheid ingeperkt en de kliniek moet hier aan gehouden worden. Het verrichten van een urinecontrole is een forse inbreuk op klagers gevoel van eigenwaarde.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beklag tegen het vaststellen van het verplegings- en behandelplan is niet-ontvankelijk.
Klager kwam uit een andere inrichting. Voor het opstellen van het verplegings- en behandelplan waren meerdere disciplines nodig.
Klager was niet altijd aanwezig en er was zelfs sprake van tegenwerking. Wat betreft de urinecontrole is de regeling in de huisregels opgenomen in het kader van de orde en de veiligheid in de inrichting. Ter zitting kan de vertegenwoordiger van de
inrichting niet aangeven of de huisregels op dit punt als een beperking van het recht van de inrichting tot het houden van een urinecontrole zijn bedoeld.

3. De beoordeling
a.
Hoewel de beroepscommissie het wenselijk oordeelt dat het niet naleven van de in artikel 16, eerste lid, Bvt genoemde termijn voor het opstellen van een verplegings- en behandelplan beklag mogelijk is, heeft de wetgever blijkens hoofdstuk 2.10 van de
memorie van toelichting bij de Bvt deze mogelijkheid expliciet uitgesloten. De beklagrechter heeft derhalve op goede gronden en met juistheid op dit onderdeel van het beklag beslist. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

b.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie leest hoofdstuk 5.3.1 van de huisregels niet in die zin dat de inrichting haar
wettelijke bevoegdheid tot het uitvoeren van urinecontroles hierdoor heeft beperkt. Artikel 24, eerste lid, Bvt geeft niet alleen de bevoegheid om een urinecontrole te doen uitvoeren in geval van een vermoeden van drugsgebruik, maar ook bij wijze van
preventieve maatregel, bedoeld om een verpleegde van gebruik te weerhouden. Het beroep zal derhalve op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft de onderdelen a en b van het beklag ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. J.R. van Veldhuizen en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 10 september 2007

secretaris voorzitter

Naar boven