Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21556/GA, 18 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:18-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/21556/GA

    

Betreft klaagster

Datum 18 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klaagster (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle (hierna: de directeur) heeft op 27 mei 2021 beslist dat klaagster wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden. Klagers raadsvrouw, mr. F.F. Driessen, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft de raadsvrouw van klaagster en namens de directeur (…), juridisch medewerker bij het PPC van de PI Zwolle, gehoord op de zitting via telehoren van 7 oktober 2021. Klaagster is niet ter zitting verschenen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

In het beroepschrift staan twee gronden. De eerste beroepsgrond betreft het ontbreken van de handtekening van de behandelend psychiater S. onder het advies aan de directeur. Bij de stukken die de raadsvrouw in het kader van het beroep zijn toegestuurd, bevindt zich een andere versie van het advies namelijk een advies waarop voor deze S. is getekend door een andere psychiater. Als dat advies inderdaad al was getekend, kan die beroepsgrond vervallen. De tweede beroepsgrond betreft de invulling van het gevaarscriterium. In de beslissing van de directeur is onder de kop artikel 22 lid 1 sub a Pm aangegeven dat de beslissing is genomen in verband met het gevaar dat klaagster maatschappelijk ten gronde gaat, dan wel dat zij zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen. Onder andere is aangegeven dat de verwachting is dat klaagster op 21 juni zou vrijkomen, dat zij niet in staat zou zijn om zich te redden in de maatschappij en dat er onvoldoende zorg voor haar beschikbaar zal zijn. Op dat moment zou klaagster echter binnen 3,5 week worden overgeplaatst naar zorginstelling Radix in het kader van de bijzondere voorwaarden die aan het voorwaardelijke deel van de aan klaagster opgelegde gevangenisstraf zijn gekoppeld. De opname is voor maximaal een jaar. Aansluitend, als de reclassering dat noodzakelijk acht, zal klaagster een ambulante behandeling ondergaan en verblijven in een beschermde woonvorm. Indien klaagster zich niet aan die voorwaarden houdt, kan het voorwaardelijk gedeelte van de straf (18 maanden) ten uitvoer worden gelegd. Dit is een stok achter de deur. Klaagster is op 21 juni 2021 dus niet teruggekeerd in de maatschappij, maar zij is rechtstreeks naar een gesloten kliniek gegaan waar zij een klinische behandeling ondergaat. Dat was niet op eigen gelegenheid, klaagster is vervoerd. Bij het nemen van de bestreden beslissing was geen sprake van gevaar, want er was voldoende zorg, en op korte termijn beschikbaar, om genoemd gevaar af te wenden. Het gevaar is in de betreden beslissing onvoldoende onderbouwd, gezien de start van de dwangmedicatie kort daarvoor. In de kliniek is er voldoende tijd en gelegenheid om het gevaar te keren. Het gevaar dat klaagster zichzelf zou verwonden kan de raadsvrouw niet volgen. Dat volgt niet uit de adviezen. De bestreden beslissing voldoet niet aan de eisen van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid en moet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Klaagster vraagt om een tegemoetkoming.

Standpunt van de directeur

De a-dwangbehandeling is toekomstgericht en de beslissing is gebaseerd op klaagsters toestandsbeeld op dat moment in het PPC.  In de adviezen is sprake van psychische ontregeling in combinatie met ernstig ondergewicht en een hoge lijdensdruk. Het was noodzakelijk om het gevaar dat uit de stoornis voortkwam tegen te gaan. Klaagster had aangegeven te twijfelen of de behandeling van Radix wel nodig was. Er bestond noodzaak om de medicatie toch toe te dienen. Afzonderen is ook een mogelijkheid, maar dat is gezien klaagsters toestandsbeeld gevaarlijk. Het is belangrijk om klaagster netjes over te dragen aan de kliniek. Nadat de medicatie was gestart, kwam klaagster weer in gesprek met het personeel en kon er met haar gesproken worden over vrijwillige inname. Ze werd weer rustig en helder. Ze nam weer deel aan activiteiten, waaronder fitness. Daarvoor was klaagster erg onrustig en zag zij dingen die er niet waren. De medicatie heeft goed geholpen. De directeur mocht vertrouwen op de adviezen van de psychiaters. Dat klaagster zou worden opgenomen doet niet af aan de informatie die er ligt. Er is niet gekozen voor een b-behandeling omdat geen sprake was van acuut gevaar.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klaagster te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klaagster en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest, maar haar kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klaagsters behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klaagster is sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld met paranoïde wanen, beïnvloedingswanen, alsmede akoestische en tactiele hallunicaties. Klaagster meent al lange tijd in de gaten gehouden en beïnvloed te worden door mensen via een ´klucht´. Ze hoort hen praten, waant zich becommentarieerd en fysiek benaderd in de nachten waardoor zij pijnklachten ervaart. Mogelijk bestaan er ook vergiftigingswanen gezien de beperkte en soms vreemde intake van voedsel van klaagster. Zij is angstig en chaotisch onder de situatie. Ze draagt meerdere broeken over elkaar, wat ze de ene keer uitlegt als dat ze het koud heeft (niet ondenkbaar gezien haar ondergewicht) en de andere keer om zich te beschermen tegen ´hen´. Klaagster is regelmatig hevig in paniek. Zij raakt uitgeput, door de hoge lijdensdruk, alsook door het slechte slapen met meerdere lagen kleding over elkaar omdat ´ze haar ´s nachts pijn doen´. Er is herhaaldelijk en over langere periode getracht om klaagster te motiveren tot vrijwillig medicatiegebruik. Aanvankelijk leek de structuur en relatieve prikkelarme omgeving van detentie ook enige verbetering te geven, echter stagneerde deze ontwikkeling al snel en is inmiddels door de aanhoudende klachten sprake van ernstig lijden. Klaagster zoekt wel haar toevlucht in contact met begeleiders en behandelaren, maar door angst, twijfelzucht en gebrek aan ziekte-inzicht lukt het haar niet om te kiezen voor een als effectief te verwachten (medicamenteuze) behandeling. Door het langdurig psychotisch beeld en daaruit voorkomende lijden, de maatschappelijke teloorgang en haar fysieke gesteldheid, is er in die mate sprake van gevaar voor klaagster dat dwangmedicatie gerechtvaardigd is. Daarbij is de verwachting dat zij op 21 juni 2021 vrij zal komen. In de huidige situatie is zij nauwelijks in staat om zich in de maatschappij te redden en weerbaar te zijn. De mogelijkheid bestaat dat zij als dakloze verder af zal glijden, het beeld zal verslechteren en zorg onvoldoende beschikbaar voor haar zal zijn. Mede doordat er onvoldoende ziekte-inzicht is (er is twijfel bij klaagster of ze de nazorg van Radix wel nodig heeft) zal het lastig worden haar adequate zorg te bieden.

Van antipsychotica is bekend dat ze een positief effect op psychose hebben. De verwachting is dat klaagster na detentie een betere uitgangssituatie heeft om verder aan haar toekomst te werken.

 

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klaagster sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klaagster vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt in het bijzonder voor haarzelf en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klaagster doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Voor wat betreft het gevaar voor maatschappelijke teloorgang van klaagster neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klaagster weliswaar niet op 21 juni 2021 in vrijheid is gesteld, maar dat zij in een kliniek is opgenomen. Het getuigt van goede zorgverlening in het PPC om klaagster middels een a-dwangbehandeling medicatie te geven op het moment dat het in artikel 46a van de Pbw genoemde gevaar wordt geconstateerd, ook al zou opname in een kliniek volgen. Daarbij betrekt de beroepscommissie dat, door haar gebrek aan ziekte-inzicht, klaagster twijfelt over de noodzaak van de behandeling in Radix en dat aldus een risico bestond dat zij, ook al betreft het hier een gesloten kliniek en hangt haar een voorwaardelijke straf boven het hoofd, zich aan behandeling zou onttrekken en er alsnog sprake zou zijn van maatschappelijke teloorgang.  

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, ook voor wat betreft de duur van drie maanden, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klaagster a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 18 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door

mr. S. Jousma, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven