Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21361/TB, 14 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:14-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/21361/TB

           

Betreft [klager]

Datum 14 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 mei 2021 beslist klager te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van de FPC Pompestichting (hierna: de Pompestichting).

Klagers raadsvrouw, mr. J. Rump, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en namens verweerder, mr. J. Perenboom, landsadvocaat, en […] en […], juridisch adviseurs bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, via een videoverbinding gehoord op de zitting van 10 september 2021 op het secretariaat van de RSJ.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet vinden in de beslissing van verweerder klager te plaatsen in een LFPZ-voorziening en het hieraan ten grondslag liggende advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP). Indertijd heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in klagers strafzaak overwogen dat de behandeling van klager primair gericht dient te zijn op resocialisatie. In de visie van het Hof zou bij klager geen behandeling in de klassieke (enge) zin moeten plaatsvinden. Aan klager moest binnen afzienbare termijn perspectief op meer vrijheden worden geboden, waarbij klager ook een eigen verantwoordelijkheid heeft en zijn medewerking dient te verlenen. Het plan bestaande uit opname in een FPC, gevolgd door opname in een FPK en doorstroming naar een FPA, leek het Hof daarvoor een werkbaar uitgangspunt.

In februari 2019 is klager geplaatst in de Van der Hoevenkliniek. Klager herkent zich niet in het beeld dat in de LFPZ-aanvraag over deze plaatsing wordt geschetst. Hij betwist dat er sprake is geweest van veelvuldige agressieregulatieproblemen en dat hij niet in staat zou zijn geweest zijn spannings- en agressieregulatievaardigheden te verbeteren. Klager meent dat hij lange tijd naar behoren heeft gefunctioneerd. Dit kreeg hij ook te horen van de behandelaars. Klager was dan ook verbaasd toen hij na één enkel incident werd weggeplaatst.

Klager heeft in de Woenselse Poort geruime tijd goed gefunctioneerd. Er is slechts één incident geweest. Dit was aanleiding voor de Woenselse Poort de behandeling direct te staken.

Klager is van mening dat niet gezegd kan worden dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn. Hij betwist dat voortzetting van op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. Klager heeft in tweetal behandelsettingen verbleven, maar hem is niet de mogelijkheid gegeven conform de aanwijzing van het Hof te werken aan zijn resocialisatie. Klager ontkent niet dat hij tot twee keer toe betrokken is geweest bij incidenten, maar deze worden groter gemaakt dan ze zijn en rechtvaardigen geen beëindiging van de plaatsing.

Klager is een man van 29 jaar die bijna zijn hele leven in instellingen heeft verbleven. Dat heeft hem getekend en in zekere zin misvormd. Behandeling is in engere zin niet zinvol meer. Ingezet moet worden op resocialisatie. Een plaatsing in een LFPZ-voorziening staat dat in de weg en moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onwenselijk worden geacht. Klager moet een ultieme mogelijkheid worden geboden te werken aan zijn kernproblematiek en op termijn te resocialiseren.

Klager meent dat maatwerk in zijn geval van groot belang als. Hij is niet onbehandelbaar of onbegeleidbaar. Primair meent klager dat de mogelijkheden hem te resocialiseren niet zijn  beproefd in verband met kleine incidenten die in de instellingen hebben plaatsgevonden. Subsidiair meent klager dat de plaatsing van klager op een ZISZ-afdeling in Vught onredelijk is. Er is sprake van een tournure, eerst zou klager worden geplaatst op de ZISZ-afdeling in Zeeland, maar dit is uiteindelijk de ZISZ-afdeling in Vught geworden. Verder merkt klager op dat de overgelegde PJ-rapportages zijn opgemaakt in verband met klagers verlenging van de tbs-maatregel met dwangverpleging en niet in verband met de longstaystatus. Klager meent dat zijn belang moet prevaleren. Er moet een andere vorm worden gegeven aan klagers behandeling. Er zou moeten worden ingezet op een gelijkwaardige bejegening. Klager verblijft 23 uur per dag op cel en op hem is het boeienregime van toepassing. Er wordt hem geen ruimte gegeven voor zijn ontwikkeling. Klager verwacht de komende jaren op deze afdeling te blijven zitten. Klager heeft laten zien dat hij open staat voor begeleiding en samenwerking. 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft op grond van de adviezen van onafhankelijke deskundigen geconcludeerd dat aan de criteria van het Beleidskader LFPZ is voldaan en dat het noodzakelijk is klager te plaatsen in een LFPZ-voorziening.

De LAP heeft op 18 maart 2021 geconcludeerd dat voortzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet zinvol is en dat moet worden overgegaan tot op stabiliteit van leven gerichte zorg. Doorstroming naar een GGZ-instelling of andere instelling waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging kan worden geboden, wordt eveneens niet mogelijk geacht. Deze conclusie komt overeen met die van de onafhankelijke rapporteurs die klager ten behoeve van de verlengingsprocedure hebben onderzocht. Psychiater van G. schrijft dat als het risicomanagement minder inperkend wordt, het risico op nieuwe incidenten oploopt. Er is geen andere optie dan plaatsing voor langere tijd in een kliniek die met klager een modus vivendi vindt om te komen tot afwikkeling van de maatregel. Psycholoog K. schrijft dat ondanks intensieve inspanningen van diverse partijen de vicieuze cirkel nog onverminderd bestaat. Psycholoog K. adviseert een koerswijziging waarbij het creëren van continuïteit van zorg de prioriteit krijgt. Pas in een situatie waarin klager zich enigszins aan anderen kan verbinden, zal hij stappen vooruit kunnen maken. Psycholoog K. adviseert om dit traject in te zetten op de LFPZ te Vught.

Klager meent dat juist moet worden ingezet op resocialisatie, conform de overwegingen van het Hof. Uit de diverse adviezen en rapporten komt echter duidelijk naar voren dat eerst moet worden ingezet op stabilisatie. Pas na stabilisatie kan verder worden gekeken naar uitbreiding van het behandelprogramma en uitstroom naar een reguliere kliniek. Dit komt ook naar voren in de beantwoording van vragen van het LAP door de Pompestichting. De Pompestichting schrijft dat het telkenmale intramuraal tot forse incidenten komt. Ondanks de pogingen in de afgelopen jaren van diverse hulpverleners de vicieuze cirkel te doorbreken door in te zetten op een praktisch resocialisatietraject en af te zien van behandeling in enge zin, is dit geen succesvolle strategie gebleken.

De behandeling van klager in de diverse klinieken waar hij heeft verbleven, kwam veelal niet van de grond als gevolg van het gedrag van klager. Tijdens klagers verblijf in de Woenselse Poort is gesproken over het aanvragen van begeleid verlof. Maar klager werd als gevolg van een geweldsincident overgeplaatst. De LFPZ wordt als mogelijkheid gezien om een einde te maken aan de terugkerende (zelf)destructieve dynamiek door middel van het wegnemen van de behandeldruk. Indien sprake is van stabilisatie kan te zijner tijd worden gekeken naar de vervolgstappen.

Klager verblijft sinds 10 mei 2021 op de ZISZ-afdeling te Vught. De huidige inrichting bericht dat (de dreiging met) geweld nog altijd een aanwezige factor is. Aan klager is sinds maart de EVBG-status toegekend. Klager is onbehandelbaar gebleken in vrijwel iedere setting waar hij heeft verbleven. Ondanks klagers jonge leeftijd voldoet hij ruimschoots aan de criteria van het beleidskader LFPZ. Na het arrest van het Hof zijn er ontwikkelingen geweest waardoor de overwegingen van het Hof niet meer actueel zijn. Het is immers in de Van der Hoevenkliniek en De Woenselse Poort niet gelukt de beoogde stappen naar resocialisatie te zetten. Een LFPZ-plaatsing moet niet worden gezien als een definitief einde van de behandeling van klager. Zowel de kliniek als de rapporteurs beogen met deze plaatsing het patroon van gewelddadige incidenten en overplaatsingen te doorbreken, in de hoop dat klager zal stabiliseren en daarna met meer succes kan worden geplaatst op een behandelafdeling. Uit onderzoek naar de uitstroom uit de LFPZ blijkt dat dit mogelijk is.

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 29 november 2018 aangevangen. Het indexdelict dat heeft geleid tot de huidige tbs-maatregel met dwangverpleging betrof mishandeling en bedreigingen van medewerkers in FPC Dr. S. van Mesdag en FPC De Kijvelanden.

In het kader van de huidige tbs-maatregel verbleef klager van februari 2019 tot mei 2019 in FPC Van der Hoeven Kliniek en van mei 2019 tot februari 2020 in FPC De Pompestichting. Hierna is klager geplaatst in GGzE De Woenselse Poort. Na een incident in GGzE De Woenselse Poort is klager 4 april 2020 geplaatst op de BPG-afdeling van de PI Vught.

Op 17 december 2020 heeft GGzE De Woenselse Poort klager aangemeld voor plaatsing in een LFPZ-voorziening. Bij advies van 18 maart 2021 van de LAP is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de LFPZ-indicatie heeft kunnen komen. Vervolgens is klager gehoord over de voorgenomen plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting.  Verweerder heeft op 6 mei 2021 beslist klager in die voorziening te plaatsen.

Het beoordelingskader

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg (Wfz) en het Beleidskader LFPZ, komt een ter beschikking gestelde in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien:

a.  uit recente risicotaxatie blijkt dat het risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd;

b.  naast eventuele zorg beveiliging nodig is om te voorkomen dat hij tot een dergelijk delict komt;

c.  het delictrisico niet zodanig is afgenomen of beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan; en

d.  hij conform state of the art alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.

De toetsing van de bestreden beslissing

De beroepscommissie stelt voorop dat zij alleen kan oordelen over de beslissing van verweerder klager te plaatsen in LFPZ Pompestichting en niet over de overwegingen van de Pompestichting klager te plaatsen in de vestiging te Vught en niet in de vestiging in Zeeland.

Over klagers diagnose, zijn behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid zijn rapportages en adviezen uitgebracht, waaronder de aanmelding van 17 december 2020 voor de plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening en het advies van de LAP van 18 maart 2021. De beroepscommissie is van oordeel dat deze rapportages en adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te laten verblijven in een LFPZ-voorziening.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een LFPZ-voorziening voldoet en dat een LFPZ-voorziening daarom vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor de tenuitvoerlegging van klagers tbs moet worden aangemerkt. De beroepscommissie is tot dit oordeel gekomen op grond van de volgende overwegingen.

Klager heeft vanaf jonge leeftijd in een groot aantal instellingen verbleven. Voorafgaand aan de huidige tbs-maatregel is in maart 2010 aan klager een PIJ-maatregel opgelegd en in 2015 een gemaximeerde tbs-maatregel. Uit de longstayaanvraag van GGzE De Woenselse Poort van 17 december 2020 komt naar voren dat klagers behandelgeschiedenis uiterst moeizaam verloopt en vele wisselingen van forensische instellingen kent. Vaak is besloten tot een overplaatsing na incidenten en delictgedrag. De agressie en forse dreigementen zorgen voor een nauwelijks tot stand te brengen werkrelatie en behandelresultaat. Voor een vervolgsetting is het volgens GGzE De Woenselse Poort van belang dat wordt ingezet op een gelijkwaardige bejegening met zo min mogelijk beperkende maatregelen. Een regime met forse beperkingen en afzondering lijkt bij te dragen aan een verergering van de problematiek. Niettemin constateert GGzE De Woenselse Poort dat er al snel een dusdanige dreiging van klager uitgaat dat plaatsing op de meest beheersmatige afdeling geïndiceerd wordt geacht. Een langdurige plaatsing waarbij hij geleidelijk vertrouwen kan opbouwen, zou volgens GGzE De Woenselse Poort klager mogelijk langzaam voldoende vertrouwen kunnen bieden om meer te werken aan het loslaten van zijn gewelddadige coping en de controle hierover te krijgen. Eerder kwam psycholoog K. in de PJ-rapportage van 18 september 2020, die is opgesteld in het kader van de verlenging van klagers tbs-maatregel, tot eenzelfde conclusie. Zij adviseert een koerswijziging waarbij het creëren van continuïteit van zorg de prioriteit krijgt. Pas in een situatie waarin klager zich enigszins aan anderen kan verbinden, zal hij stappen vooruit kunnen maken. Gezien de ernst van de problematiek, het ontbreken van overeenstemming en het voortdurend dreigende recidiverisico, adviseert psycholoog K. dit traject in te zetten op de LFPZ te Vught. Ook de LAP onderschrijft in haar advies bovenstaande conclusies.

Klagers stelling dat hem onvoldoende behandeling en resocialisatiemogelijkheden zijn aangeboden vindt geen steun in de stukken die verweerder in deze procedure heeft ingebracht of in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. De GGzE De Woenselse Poort heeft dat verwoord door er op te wijzen dat de afgelopen jaren steeds opnieuw is getracht de vicieuze cirkel te doorbreken door in te zetten op een praktisch resocialisatietraject en af te zien van behandeling in engere zin. Maar uiteindelijk weet klager zich ook dan niet staande te houden.

Klagers stelling dat de uitgebrachte PJ-rapportages zien op de verlenging van de tbs-maatregel en niet op de plaatsing in een longstayvoorziening, is op zich juist. De beroepscommissie merkt echter op dat de rapporteurs ook hebben nagedacht over de haalbaarheid van behandeling en de perspectieven die klager geboden kunnen worden. De rapporteurs hebben gezocht naar aanknopingspunten de impasse te doorbreken. De beroepscommissie is van oordeel dat deze rapportages in die zin gelezen moeten worden. De beroepscommissie merkt hierbij ook op dat klager geen medewerking heeft willen verlenen aan de door de rapporteurs uitgevoerde onderzoeken. Dit en het in de stukken beschreven patroon van verzet en weerstand van klager tegen hulpverleners, werkt niet in zijn voordeel.

Klager verwijst verder in zijn beroep naar de overwegingen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het arrest van 14 november 2018. De beroepscommissie merkt hierover op dat sindsdien het een en ander is ondernomen, zoals hiervoor beschreven. Hetgeen het Hof heeft overwogen kan derhalve niet tot een andere conclusie leiden.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 14 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven