Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7923/GB, 5 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7923/GB

Betreft              [klager]

Datum              5 november 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 26 augustus 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er is geen rechtsregel die voorschrijft dat, indien sprake is van herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI), geen aanspraak gemaakt kan worden op enige vrijheden of fasering gedurende de detentieperiode. Bij klager is de VI gedeeltelijk herroepen, waarbij aan hem een nieuwe gevangenisstraf is opgelegd van tien maanden. Uit de (gedeeltelijke) herroeping van de VI kan wel volgen dat gedurende de periode van herroeping van de VI niet opnieuw vrijheden worden toegekend. Dit is anders indien, zoals in klagers geval, sprake is van ruim een jaar in detentie en de wil om door middel van fasering stappen te zetten om te resocialiseren. Aan de mogelijkheid van fasering is namelijk een periode van inkeer voorafgegaan, zoals te zien is in de detentie- en re-integratie-registratie van klager en zijn deelname aan het plusprogramma. Klager is van mening dat uit de bedenkingen over de leerbaarheid van klager, die in het kader van onderhavige ZBBI-aanvraag zijn geformuleerd door het Openbaar Ministerie (OM) en de reclassering, juist volgt dat resocialisatie door middel van plaatsing in een ZBBI een belangrijk en onmisbaar element kan zijn in de re-integratie van klager in de maatschappij. Dat klager zijn verplichtingen ten aanzien van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel is nagekomen, lijkt geen gewicht in de schaal te leggen bij de bestreden beslissing, terwijl dit een belangrijke – objectieve – indicator is. Daarnaast kunnen eventueel randvoorwaarden bij plaatsing in een ZBBI worden geformuleerd. De reclassering heeft, gelet op het advies van de vrijhedencommissie, geen aandacht besteed aan randvoorwaarden die de controle verbeteren, zoals bijvoorbeeld een meldingsplicht, dagbesteding of verblijf op het adres. Verweerder behoorde bij de reclassering en het OM hierover te informeren, wat ten onrechte achterwege is gelaten.

Klager verzoekt hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Klager voldoet niet aan de vereisten voor deelname aan een ZBBI. Klager heeft een delict gepleegd in zijn periode van VI. Dit is een forse contra-indicatie voor het verlenen van vrijheden. Daarnaast hebben zowel het OM als de politie negatief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van vrijheden. Het OM gaat ervanuit dat het feit dat klager zich niet kan houden aan afspraken niet voortkomt uit onwil, maar meer uit onmacht. De politie stelt dat informatie erop wijst dat klager zich niet zal proberen te onttrekken aan detentie, de openbare orde niet zal verstoren, geen alcohol of drugs zal gebruiken en dat er geen ernstige spanningen in de woon/levenssfeer van klager zijn die het verlof kunnen verstoren. Wel blijkt er reden te zijn om aan te nemen dat klager opnieuw strafbare feiten zal plegen, gelet op de antecedenten. Het is zeer aannemelijk dat klager terugvalt in zijn oude patroon. De reclassering acht het risico op recidive hoog. Daarnaast wordt het risico op letselschade ook als hoog ingeschat waarbij wordt opgemerkt dat het verkleinen van het recidiverisico te beperkt aanwezig is. De reclassering geeft ook aan dat als er sprake is van een stoornis of interpersoonlijke problematiek, de nadruk moet liggen op behandeling om het risico op de lange termijn aan te pakken. De mogelijkheid voor gedragsbeïnvloeding is bij klager afwezig. Klager is van mening dat hij geen professionele zorg nodig heeft en factoren als lijdensdruk en zelfinzicht ontbreken. De vrijhedencommissie adviseert op basis van bovenstaande adviezen negatief.

Voor zover klagers raadsman aanvoert dat een herroeping van de VI niet per definitie het verkrijgen van vrijheden uitsluit, merkt verweerder op dat deze stelling niet per definitie onjuist is. Ten aanzien van klager spelen echter meer zaken mee bij het bepalen of hij geschikt is voor een faseringstraject. Hoewel klager positief gedrag heeft laten zien in de PI, blijkt uit het selectieadvies dat hij niet openstaat voor hulp. De negatieve adviezen, de herroeping van de VI en de onwil om hulp aan te nemen vormen samen forse contra-indicaties voor het verlenen van vrijheden.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 28 juli 2019 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal en afpersing. Daarnaast diende hij een gevangenisstraf te ondergaan waarvan de VI was herroepen voor de duur van tien maanden. Klager is op 18 maart 2021 in vrijheid gesteld.

Nu klager in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Op grond van artikel 2, eerste lid, (oud) van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden;

-    die zijn gepromoveerd.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen omdat hij niet voldoet aan de vereisten voor fasering naar een ZBBI en dat is omdat hij een meer dan beperkt maatschappelijk risico vormt bij plaatsing in een ZBBI.

De beroepscommissie overweegt als volgt.

Uit het selectieadvies van 30 juli 2020 blijkt dat de reclassering het recidiverisico en het risico op letselschade bij klager inschat als hoog. Het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. De mogelijkheden om het recidiverisico te beperken zijn volgens de reclassering beperkt aanwezig. Klager heeft geen inzicht in het feit dat hij aan het probleem moet werken dat ten grondslag ligt aan zijn persoonlijke risico’s. Als er sprake is van een stoornis of interpersoonlijke problematiek moet de nadruk op behandeling liggen. De mogelijkheid voor gedragsbeïnvloeding is bij klager echter afwezig. Belangrijke factoren zoals lijdensdruk en zelfinzicht ontbreken. Klager is van mening dat hij geen professionele zorg nodig heeft, wat de kans op gedragsverandering compliceert. Bij klager is een licht verstandelijke beperking vastgesteld. Deze problematiek is een risico verhogende factor voor wat betreft delictgedrag en/of antisociaal gedrag.

De reclassering adviseert evenwel positief om klager in aanmerking te laten komen voor een re-integratietraject, onder de voorwaarden dat klager wordt aangemeld bij een forensisch psychiatrische polikliniek, klager een Cognitieve Vaardigheden+-training volgt en overleg plaatsvindt met de bewindvoerder. Klager is blijkens het selectieadvies aangemeld voor ambulante behandeling. Verder geldt nog dat klager een delict heeft gepleegd in een lopende proeftijd, waardoor zijn VI is herroepen. Ook heeft klager blijkens het selectieadvies nog niet eerder vrijheden genoten. Voorts hebben – zoals door verweerder weergegeven - zowel het OM als de vrijhedencommissie een negatief advies uitgebracht.

Gelet op voorgaande omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een meer dan beperkt maatschappelijk risico vormt. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 5 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven