Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19510/GB, 5 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19510/GB

           

Betreft [Klager]

Datum 5 november 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 31 augustus 2020 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn.

 

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 19 januari 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

 

Mr. A. Wijburg heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet met de stelling van verweerder verenigen dat hij zijn persoonlijk belang onvoldoende heeft aangetoond. In beroep heeft klager een brief overgelegd waarin hij uitvoerig heeft aangeduid wat zijn persoonlijk is bij een (terug)plaatsing in de PI Heerhugowaard.

 

Klager wordt in de bestreden beslissingen geconfronteerd met vermoedens die onjuist en niet actueel en/of concreet en/of betrouwbaar zijn. Zo geldt dat de informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP), die ziet op een vermeende ontsnappingspoging, van oktober 2019 dateert. Hoewel klager in een in beroep overgelegde brief uitvoerig uiteen heeft gezet waarom deze vermoedens van tafel moeten worden geveegd, worden deze vermoedens toch als reëel aangemerkt. Door het Openbaar Ministerie (OM) is uitvoerig onderzoek verricht, maar dat heeft tot niets geleid. Dat verweerder stelt dat uit dat onderzoek is gebleken dat geen bevestiging is gevonden voor een serieuze verdenking, maar dat anderzijds de verdenking niet is ontkracht, is dan ook een drogreden. De enige juiste conclusie is dat de verdenking nergens op kan worden gestoeld en er dus ook geen verdenking bestaat. Dit blijkt onder andere ook uit de omstandigheden dat er thans geen reden meer bestond om aan klager een status toe te kennen inzake de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico en dat klager terstond vanuit de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) kon worden teruggeplaatst in een gemeenschap met een beperkt regime.

 

Voorts is de door verweerder overgenomen stelling van het OM dat uit eerdere mutaties naar voren is gekomen dat klager in de PI Heerhugowaard zodanig bekend en geworteld was, dat zijn invloed daar tot onwenselijke proporties kan zijn uitgegroeid, althans zou kunnen uitgroeien, suggestief. Het is logisch dat klagers aanwezigheid in de PI Heerhugowaard bekend is, nu hij daar toen reeds vier jaren verbleef. Enige feitelijke onderbouwing voor voornoemde stelling ontbreekt. Aangezien concrete feiten en/of omstandigheden ontbreken, wordt teruggegrepen op informatie van het Team Criminele Inlichtingen van september 2018. Hierin zou staan dat klager met een medegedetineerde de touwtjes in handen heeft in de PI Heerhugowaard en dat zelfs de bewakers terugdeinzen. Klager ontkent de inhoud van deze tip. Deze informatie is niet actueel en daarbij is nagelaten om deze informatie te verifiëren. De genoemde medegedetineerde verblijft overigens niet meer in de PI Heerhugowaard. Het klopt wel dat klager speciale baantjes heeft genoten in de PI Heerhugowaard. In het kader van de levenslange gevangenisstraf wordt aan deze gedetineerden de mogelijkheid geboden om een ander baantje te hebben dan het algemene werk op de arbeidsvloer. Dit is dan ook niet aan te merken als een geste naar klager, nu dit simpelweg bij het leefklimaat hoort dat de PI Heerhugowaard aan deze gedetineerden biedt.

 

Verweerder stelt dat uit het advies van het OM, de GRIP-rapporten en de selectiebeslissing blijkt dat klagers wens tot terugplaatsing uitgebreid is onderzocht en verkend. Dat ziet klager anders. De informatie uit deze stukken is, mede gelet op het voorgaande, niet meer actueel en suggestief. Voorts is het onjuist dat de PI Heerhugowaard een terugplaatsing van klager niet wenselijk zou vinden. Destijds heeft klagers raadsman contact gehad met de directeur van de PI Heerhugowaard over klagers wens om terug te keren. De directeur had geen bezwaar, maar klager diende daarvoor volgens de directeur wel de route via verweerder te bewandelen.

 

Ten aanzien van het familiebezoek wordt opgemerkt dat niet is betoogd dat klager in de PI Alphen geen bezoek kan ontvangen. De bezoekproblematiek waarover klager spreekt, betreft het bezoek van zijn vader en kleinkinderen. Klagers vader is een bejaarde man, die snel achteruit gaat. Een reis naar de PI Heerhugowaard was wel te organiseren, maar naar de PI Alphen niet. Uit de bezoekerslijst valt af te leiden dat klagers vader sinds alle overplaatsingen niet meer op bezoek is geweest. In de PI Heerhugowaard werd het klager daarnaast toegestaan om zijn kleinkinderen te zien op de vader-kinddagen. In de PI Alphen bestaat die mogelijkheid niet. In de PI Alphen gelden voor klager – anders dan in de PI Heerhugowaard – wegens zijn levenslange gevangenisstraf bovendien allerhande beperkingen ten aanzien van het leefklimaat.

 

Tot slot geldt dat, gelet op artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), verweerder binnen zes weken een beslissing diende te nemen op het namens klager ingediende bezwaarschrift van 2 september 2020. Op 19 januari 2021 is door verweerder pas een beslissing genomen. De overschrijding van de redelijke termijn is dan ook aanzienlijk. Verzocht wordt om aan klager, gelet op de bijzondere omstandigheden, een tegemoetkoming toe te kennen. Daarnaast wordt verzocht om klager terug te plaatsen in de PI Heerhugowaard, nu de bestreden beslissing feitelijke grondslag ontbeert en een inbreuk maakt op de persoonlijke integriteit van klager ingevolge artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

 

Standpunt van verweerder

Verweerder wil allereerst benadrukken dat klagers verzoek absoluut begrijpelijk is en onderschrijft dat met name voor (levens)langgestraften het aspect van rust en een fijne plek in een inrichting van groot belang is voor het gehele welzijn. Dit aspect wordt dan ook bij alle overwegingen nadrukkelijk meegenomen.

 

Klager is op 30 januari 2020 vanuit de PI Heerhugowaard geplaatst in de BPG-afdeling van de PI Vught, omdat er aanwijzingen van een ophanden zijnde ontvluchting waren. Uit politieonderzoek is voor een serieuze verdenking hiervan geen bevestiging gevonden en klager is om die reden in een reguliere inrichting geplaatst. Gelet op het uitdrukkelijk negatieve advies van het OM en op de omstandigheid dat de PI Heerhugowaard een terugkeer van klager niet wenselijk acht, is klager geplaatst in de PI Alphen.

 

Uit alle stukken – meer specifiek het advies van het OM, de GRIP-rapporten en de selectiebeslissing – blijkt dat klagers wens om te worden teruggeplaatst in de PI Heerhugowaard uitgebreid is onderzocht en verkend. Vanwege de in de selectiebeslissing opgesomde redenen, bestaan er echter te veel zorgen aan zowel de kant van het OM als aan de kant van de PI Heerhugowaard om klager aldaar terug te plaatsen. Hoewel het GRIP-rapport van 28 oktober 2019 door klagers raadsman niet actueel wordt genoemd, geeft het wel een heel duidelijk, zorgelijk beeld weer over de contacten en gedragingen van klager gedurende zijn verblijf in de PI Heerhugowaard. Aangezien een ongestoorde, veilige tenuitvoerlegging van klagers levenslange detentie in de PI Heerhugowaard niet kan worden gegarandeerd, dienen de orde, rust en veiligheid in de PI Heerhugowaard te prevaleren boven klagers belang om daar te worden teruggeplaatst.

 

De PI Alphen bevindt zich in het arrondissement Den Haag, aanpalend aan het arrondissement Noord-Holland. Voor zover klager aanvoert dat de reistijd te lang is voor zijn familie en vrienden uit Amsterdam en Purmerend, geldt dat ten opzichte van Heerhugowaard de reistijd maar minimaal is opgelopen. Uit de bezoekerslijst van de PI Alphen volgt dat klager bezoek ontvangt van familie en vrienden.

 

Ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming wegens de overschrijding van de beslistermijn, geldt dat de Pbw geen tegemoetkoming voor de bezwaarfase kent.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in de BPG-afdeling van de PI Vught. Op 1 september 2020 is hij geplaatst in de gevangenis van de PI Alphen, omdat klager in aanmerking kwam voor een plaatsing in een regulier regime en een terugplaatsing in de PI Heerhugowaard niet wenselijk werd geacht.

 

De beroepscommissie stelt vast dat klagers plaatsing vanuit de BPG-afdeling in een reguliere gevangenis als zodanig niet ter discussie staat, maar de locatie waarin hij is geplaatst. De beroepscommissie overweegt als volgt.

 

Uit de stukken is gebleken dat de directeur van de PI Heerhugowaard een terugkeer van klager niet wenselijk acht, gelet op de daar verblijvende medegedetineerden en klagers (eerdere) positie ten opzichte van de medegedetineerden en het personeel. In dat kader volgt onder andere uit het advies van het OM dat klager in de PI Heerhugowaard zodanig bekend en geworteld was dat zijn invloed tot “onwenselijke proporties” zou kunnen uitgroeien. Het OM heeft om die reden negatief geadviseerd inzake een plaatsing van klager in de PI Heerhugowaard. Deze bezwaren staan dus los van de eerdere verdenking inzake een ontsnappingspoging van klager, op grond waarvan hij uit de PI Heerhugowaard was geplaatst. Het komt de beroepscommissie niet onredelijk voor dat een terugplaatsing van klager in de PI Heerhugowaard, in verband met het bewaren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting, onwenselijk wordt geacht.

 

Voorts is gebleken dat klager niet is verstoken van bezoek. Hoewel de beroepscommissie er begrip voor heeft dat klagers vaders wegens zijn leeftijd beperkt mobiel is, geldt dat het verschil in reistijd niet zodanig is dat hieruit zonder meer kan worden verklaard waarom klagers vader hem wel in de PI Heerhugowaard kan bezoeken, maar niet in de PI Alphen. De omstandigheid dat er in de PI Heerhugowaard volgens klager betere faciliteiten aanwezig zijn voor – onder meer – het ontvangen van bezoek van zijn kleinkinderen op de zogenaamde vader-kinddagen, is voorts onvoldoende zwaarwegend om te oordelen dat klager niet in de PI Alphen, maar in de PI Heerhugowaard had moeten worden geplaatst. Niet is gebleken dat klager het bezoek van zijn kleinkinderen in de PI Alphen wordt onthouden. De beperkingen inzake het leefklimaat die klager als levenslanggestrafte zou ondervinden in de PI Alphen, zijn de beroepscommissie voorts niet duidelijk geworden.

 

Tot slot merkt de beroepscommissie ten overvloede op dat, hoewel het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk een beslissing op een bezwaar neemt, de wet geen gevolgen verbindt aan het niet-tijdig nemen van een beslissing door verweerder.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Van een schending van artikel 8 van het EVRM is niet gebleken. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 5 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven