Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19644/GB, 5 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:05-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19644/GB

              

Betreft [klager]

Datum 5 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen.

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 19 januari 2021 afgewezen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. L. Schyns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het standpunt van de selectiefunctionaris, dat het namens klager ingestelde beroep is gericht tegen de afwijzende beslissing tot overplaatsing van 3 maart 2021 in plaats van tegen de afwijzende beslissing van 19 januari 2021, berust op een onzorgvuldige bestudering van het dossier. Het pro forma beroepschrift dateert van ruim voor de datum van de tweede afwijzingsbeslissing. De motivering van het standpunt van de selectiefunctionaris kan geen standhouden en reeds daarom wordt verzocht het beroep gegrond te verklaren. 

 

Klager kan zich voorts niet verenigen met de inhoud van de beslissing van 19 januari 2021. Klager heeft binnen de Penitentiaire Inrichting (PI) bij herhaling aangegeven definitief en stevig te willen breken met zijn verleden, zowel in de PI Arnhem als in andere zuidelijke penitentiaire inrichtingen te worden geconfronteerd met hem bekende personen uit de gemeenschap van Roermond (in het bijzonder de Turkse gemeenschap) en voorts dat hij verwacht dat in de gevangenis van de locatie Esserheem deze confrontaties achterwege zullen blijven, of in ieder geval eerder uitzondering dan regel zullen zijn.

 

Een binding met Eindhoven en een voornemen om zich daar te vestigen worden door klager bestreden. Hij heeft dit nooit zo bedoeld; hij kan alleen niet uitsluiten dat hij zich ooit in die regio vestigt omwille van zijn zoon. Van een concreet voornemen is op dit moment op geen enkele wijze sprake. Zelfs indien dit voornemen er zou zijn, laat dit onverlet dat dit pas aan de orde is na detentie. Het overplaatsingsverzoek is juist gericht op de periode tijdens detentie. Het willen breken met het verleden en het daadwerkelijk afstand nemen van klager bekende criminele individuen binnen het gevangeniswezen komt de resocialisatie van klager naar verwachting juist ten goede. Klager werkt hard binnen de inrichting en men is over zijn houding in alle opzichten tevreden. Het laatste stapje, te weten het nemen van afstand van zijn omgeving, ook binnen de gevangenismuren, is wat klager voor ogen ziet om zijn latere resocialisatie tot een succes te kunnen maken. Dat klager zich hierbij richt op Esserheem en omgeving, geeft aan hoe serieus klager dit voornemen kracht wenst bij te zetten. Hierbij wordt ook verwezen naar het positieve advies van de inrichting in het kader van klagers tweede overplaatsingsverzoek. De inrichting stelt dat overplaatsing naar Esserheem met zich mee kan brengen dat klager daarmee de rust krijgt die hij graag wil. In geval van fasering kan klager altijd nog in een Beperkt Beveiligde Afdeling geplaatst worden in de regio waar hij zich wil vestigen, zo wordt in het selectieadvies eveneens vermeld. Dit kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat de inrichting het voor de overplaatsing niet relevant acht in welke omgeving klager zich later wil gaan vestigen.

 

Tot slot wordt gesteld dat de gevangenis van de locatie Esserheem niet beschikt over een afdeling voor langgestraften. Dit is strijdig met de informatie op de website van de PI waar melding wordt gemaakt van 24 plekken voor langgestraften. Of klager enkel geschikt is voor een dergelijke afdeling valt voorts te bezien. De gevangenisstraf van veertien jaar staat in hoger beroep ter discussie en kan aanzienlijk lager uitvallen. Klager bevindt zich nog immer in voorlopige hechtenis. Niet valt in te zien waarom een regulier gevangenisregime op voorhand als ongeschikt dient te worden beschouwd en waarom op grond van het ontbreken van een afdeling voor langgestraften (voor zover dat juist is) overplaatsing achterwege dient te blijven. Klager verzoekt te worden gehoord.

 

Standpunt van verweerder

Op 19 januari 2021 is een verzoek tot overplaatsing van klager afgewezen. Tegen deze beslissing is geen beroepschrift ingediend. Op 2 februari 2021 heeft klager eenzelfde verzoek ingediend, dat op 3 maart 2021 is afgewezen. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet kan klager zes maanden na de eerste afwijzing wederom een verzoek tot overplaatsing indienen.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

 

De beroepscommissie overweegt allereerst dat uit het pro forma beroepschrift van 27 januari 2021 duidelijk blijkt dat namens klager beroep wordt ingesteld tegen de afwijzende beslissing van 19 januari 2021 van klagers eerste verzoek tot overplaatsing en niet, zoals door verweerder gesteld, tegen de afwijzende beslissing van 3 maart 2021 van klagers tweede verzoek tot overplaatsing. De beroepscommissie beoordeelt het beroep dan ook met inachtneming van de gronden tot afwijzing in de beslissing van 19 januari 2021.

 

Klager verblijft in de gevangenis van de PI Arnhem. Hij wil graag worden overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Esserheem, omdat hij wenst te breken met zijn oude contacten om een betere toekomst op te bouwen in een nieuwe omgeving.

 

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang.

 

Klagers vestigingsadres ligt in Roermond, in het arrondissement Limburg. Klager is na zijn veroordeling in eerste aanleg overgeplaatst naar de PI Arnhem. Dit betrof zijn persoonlijke voorkeur. Daarmee is klager geplaatst in een gevangenis in een arrondissement aanpalend aan het arrondissement van vestiging. De inrichting waar klager zou willen verblijven ligt echter niet in het arrondissement van vestiging of een aanpalend arrondissement, maar in het arrondissement Noord-Nederland. Daarom moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden om het verzoek tot overplaatsing te kunnen honoreren.

 

Uit het selectieadvies van 11 december 2020, dat ten behoeve van het eerste verzoek om overplaatsing is opgemaakt, blijkt dat klager goed meedraait op de afdeling. Er is geen sprake van spanningen en conflicten en klager heeft goed contact met medegedetineerden. Klager krijgt daarnaast regelmatig bezoek van zijn vriendin en familie. Ten tijde van de coronamaatregelen maakte klager gebruik van Skype. Eventuele confrontaties met voor klager bekende personen uit de gemeenschap van Roermond, zoals klager stelt, lijken, voor zover deze zich voordoen, op dit moment niet voor problemen te zorgen. Eenzelfde beeld komt naar voren uit het selectieadvies van 3 februari 2021 dat ten behoeve van het tweede verzoek om overplaatsing is opgemaakt. Een overplaatsing in het kader van klagers resocialisatie is dan ook, mede gelet op het lange strafrestant – klagers fictieve einddatum is heden gesteld op 13 september 2027 – niet aan de orde, nu van confrontaties ook niet is gebleken. Reeds op grond van het bovenstaande is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder klager had moeten overplaatsen.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 5 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven