Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5185/GA, 4 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5185/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 4 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij van ‘groen’ naar het basisprogramma van de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD)-maatregel is gegaan.

 

De beklagrechter bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft op 1 november 2019 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (Nh-2019-405). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. M.F.M. Ortner, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie Norgerhaven (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat het ISD-traject geen programma van promoveren en degraderen kent. Dat neemt niet weg dat op de afdeling wel degelijk met ‘groen’ en ‘rood’ wordt gewerkt. De Commissie van Toezicht heeft de directeur ook in heroverweging gegeven om dit systeem aan te passen, omdat dit voor te veel verwarring bij gedetineerden kan zorgen. Van belang is ook dat andere gedetineerden op de ISD-afdeling weigeren mee te werken aan het ISD-traject. Desalniettemin staan zij nog steeds op ‘groen’. Klager stond dertien maanden lang op ‘groen’. Zonder wijziging van omstandigheden is hij op ‘rood’ geplaatst, omdat hij volgens de directeur nooit op ‘groen’ had mogen staan. Dit verhoudt zich niet met de overige gedetineerden op de ISD-afdeling.

 

In een aanvullende reactie voert klager aan dat het feit dat hij geen specifieke namen van medegedetineerden heeft doorgegeven bij wie er geen sprake is van degradatie, niet aan het onderzoek naar de gang van zaken op de ISD-afdeling in de weg staat. Er hadden willekeurige gedetineerden naar de gang van zaken kunnen worden gevraagd.

 

Standpunt van de directeur

Klager heeft aangegeven dat er wel degelijk met ‘groen’ en ‘rood’ wordt gewerkt, ondanks dat de ISD-afdeling het programma van promoveren en degraderen niet kent. Ten aanzien hiervan blijft de directeur bij zijn standpunt dat de ISD-afdeling te allen tijde het basisprogramma kent en er slechts de mogelijkheid bestaat om vrijheden te verdienen. Hetgeen klager stelt zou daarnaast niet afdoen aan het feit dat het niet onredelijk is dat klager een structurerend regime wordt aangeboden. Klager heeft tevens aangevoerd dat bepaalde medegedetineerden, die ook weigeren om mee te werken, wel nog steeds op ‘groen’ staan. Nu klager geen namen heeft genoemd, is verder onderzoek hiernaar niet mogelijk. Daarnaast worden vrijheden afgestemd op de persoon. Het is daardoor mogelijk dat er in het geval van medegedetineerden, die ook medewerking zouden weigeren, andere factoren een rol spelen waardoor de situaties van klager en zijn medegedetineerden niet zijn te vergelijken. Hetgeen klager stelt treft derhalve geen doel.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Ontvankelijkheid van klager in beklag

Voor klachten ten aanzien van de ISD-maatregel over onder andere het verloop, de inhoud, de doelmatigheid en de zorgvuldigheid van de behandeling bestaat een afzonderlijke procedure als geregeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht (oud) en thans in artikel 38n, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering. Dit betreft de procedure tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. Daarover kan daarom niet op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) worden geklaagd (vgl. RSJ 20 oktober 2017, 16/4169/GA en 17/0672/GA).

 

De beroepscommissie is ambtshalve bekend met twee andere beroepen van klager, geregistreerd onder kenmerk R-20/5952/GA en R-20/5954/GA. Uit het verweerschrift van de directeur dat zich in het beroep met kenmerk R-20/5954/GA bevindt, volgt dat in klagers penitentiair dossier staat vermeld dat hij in juli 2019 is teruggeplaatst naar fase 1, omdat hij niet meewerkt aan een traject. Uit het verweerschrift van de directeur dat zich in het beroep met kenmerk R-20/5952/GA bevindt, volgt dat klager op 18 juli 2019 in fase 1 zat en daar ook zal blijven als hij niet meewerkt bij de reclassering. De inhoud van deze verweerschriften bieden steun voor de gang van zaken waarover klager zich beklaagt.

 

De beroepscommissie begrijpt het beklag zo dat aan klager in het kader van zijn ISD-maatregel in eerste instantie meer vrijheden zouden zijn toegekend, omdat hij in fase 2 zat en dat er wijzigingen plaatsvonden met betrekking tot zijn vrijheden omdat hij naar fase 1 was teruggeplaatst. De klacht betreft de terugplaatsing van klager van fase 2 naar fase 1. Nu een fase (ver)plaatsing in en tussen fase 1 en fase 2 een beslissing is die wordt genomen door of namens de directeur, acht de beroepscommissie de terugplaatsing van klager naar fase 1 van het ISD-traject een beslissing in de zin van artikel 60 van de Pbw waartegen beklag openstaat (vgl. RSJ 21 december 2017, 17/1319/GA en 17/1599/GA). De beroepscommissie zal derhalve de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. De beroepscommissie zal het beklag om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie afdoen.

 

Inhoudelijke beoordeling

Aan klager zijn in eerste instantie bepaalde vrijheden toegekend, die vervolgens weer zijn ingetrokken door de beslissing hem terug te plaatsen naar fase 1 van de ISD-maatregel. De terugplaatsing en daarmee de intrekking van vrijheden betreft een wijziging van het individueel begeleidingsplan van klager en maakt daardoor deel uit van het verblijfsplan, dat op grond van het bepaalde in artikel 44i van de Penitentiaire maatregel moet zijn opgenomen in het penitentiair dossier van klager. Reeds hierom dient er een schriftelijke neerslag (een mededeling) van dit soort beslissingen te worden opgemaakt. Die mededeling dient op schrift te worden gesteld, omdat daardoor de beslissing van de directeur toetsbaar wordt in geval van beklag en beroep. In dezen is hieraan niet voldaan. Gelet hierop voldoet de bestreden beslissing niet aan de daaraan door de wet te stellen eisen. Het beklag zal daarom gegrond worden verklaard.

 

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie acht in dit geval een tegemoetkoming ter hoogte van €30,- passend.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

 

Deze uitspraak is op 4 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven