Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5973/GM, 4 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5973/GM

    

Betreft [klager]

Datum 4 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsman, mr. E.M.J. Thomas, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat geen adequate en zorgvuldige medische behandeling heeft plaatsgevonden in verband met zijn toenemende buikpijnklachten.

 

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. S. van Minderhout, die het aanvullende beroepschrift heeft ingediend, en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft op 24 januari 2020 een medische klacht ingediend en de medisch adviseur verzocht om te bemiddelen ter zake van zijn klacht. De klacht ziet op het medisch handelen van de inrichtingsarts van 10 januari 2020. De uitkomst van het bemiddelingsverzoek behelst geen, althans een onjuiste en onvolledige beoordeling van de door klager aangevoerde klacht.

Aan de inrichtingsarts/medische dienst is op 10 januari 2020 verzocht om klager nader te onderzoeken en hem medisch te behandelen. De reden voor dit verzoek is gelegen in het medisch verleden van klager met buikpijnklachten en de heftige en toenemende pijnklachten van klager. Deze klachten zijn in oktober 2019 erg toegenomen en sindsdien niet afgenomen. Klager heeft zich steeds bij de medische dienst gemeld met deze klachten. Ook de raadsman van klager heeft verschillende keren contact gezocht met de medische dienst, onder meer omdat het onduidelijk was welke zorg ten aanzien van klager werd betracht terwijl klager een evident belang heeft bij een adequate medische verzorging.

Eind december 2019 is klager naar het ziekenhuis gebracht voor het maken van een echo. Uit de echo zou niets naar voren zijn gekomen. Toch hielden de klachten aan en verergerde de situatie van klager, wat ook bij de medische dienst kenbaar is gemaakt. In januari 2020 ging het heel erg slecht met klager. De lichamelijke klachten namen toe en hij kon niet (lang) liggen en sliep nauwelijks. Hij had het gevoel dat hij door de arts/medische dienst niet werd gehoord en dit maakte de situatie voor hem alleen maar erger. Volgens de medisch adviseur volgt uit het medisch dossier dat een eerder onderzoek een bacterie in de maag heeft aangetoond waarvoor aan klager medicatie is gegeven. Tevens zou uit het dossier volgen dat hierna uit een controle zou zijn gebleken dat er sprake was van een ontsteking. Klager zou zijn uitgenodigd op het spreekuur om zijn behandeling te bespreken. Op welke periode de controle en uitnodiging voor het spreekuur zien, volgt niet uit het bemiddelingsverslag. Evenmin volgt uit het bemiddelingsverslag waaruit de behandeling zou bestaan en wanneer die behandeling zou worden opgestart. Van enig (vervolg)onderzoek na de echo in december 2019 is klager niet gebleken. Ook is hij na de echo niet doorverwezen naar een medisch specialist of het ziekenhuis voor nader onderzoek. Op grond van het bemiddelingsverslag kan niet worden uitgesloten dat de controle en de behandeling zien op de periode na 10 januari 2020, zijnde na het medisch handelen waartegen de klacht zich richt. De klachten van klager hielden onverminderd aan en zorgden voor een onhoudbare situatie. Op dat moment was er ook geen sprake van een (adequate) medische behandeling van de klachten. Zodoende is op 10 januari 2020 (wederom) verzocht om klager te voorzien van de benodigde medische verzorging. Van tijdig nader onderzoek naar de klachten van klager, een doorverwijzing naar een medisch specialist of het ziekenhuis of medisch handelen gericht op de verergerde situatie is niet gebleken. De inrichtingsarts heeft niet adequaat gereageerd op de klachten van klager en zijn handelen getuigt niet van voldoende zorgvuldigheid en is in strijd met de zorg die de arts ten opzichte van klager dient te betrachten.

In aanvulling hierop heeft de raadsvrouw opgemerkt dat wat namens klager is aangevoerd voldoende volgt uit het medisch dossier. Naar aanleiding van de reactie van de inrichtingsarts heeft de raadsvrouw opgemerkt dat het op de weg van de arts had gelegen om klager door te verwijzen naar een medisch specialist of ziekenhuis. Een doorverwijzing naar het PMO is pas op 12 februari 2020 gegeven. Als werd vermoed dat de klachten verband zouden houden met psychische factoren, valt niet in te zien waarom zo lang is gewacht met een doorverwijzing, temeer nu de arts zelf niet kan vaststellen in hoeverre psychische factoren daadwerkelijk een rol zouden spelen bij de klachten en daarvoor een behandeling zou dienen te volgen. Klager verzoekt zijn beroep gegrond te verklaren en een tegemoetkoming toe te kennen van minstens €100,-.          

 

Standpunt van de inrichtingsarts

Klager is gedurende zijn detentie zeer frequent beoordeeld door meerdere huisartsen en verpleegkundigen van de medische dienst. Gedurende de analyse van zijn klachten is er een meningsverschil ontstaan over de oorsprong van de klachten. Naast uitgebreid lichamelijk onderzoek en aanvullende diagnostiek was de inrichtingsarts ervan overtuigd dat psychische factoren een belangrijke rol in de ervaren klachten speelden. Hierover konden de verschillende artsen en klager echter nooit overeenstemming bereiken waardoor er op dit vlak geen verdere exploratie en behandeling heeft plaatsgevonden. De inrichtingsarts vindt het betreurenswaardig dat klager zich niet gehoord heeft gevoeld. Naar zijn mening hebben de inrichtingsartsen klagers klachten zeer serieus genomen en was de juiste medische zorg voor hem beschikbaar. 

 

3. De beoordeling

In beroep ligt het medisch handelen van de inrichtingsarts ter beoordeling voor. Voor zover klagers klachten tevens de reactie van de medisch adviseur in het bemiddelingsverslag betreffen, zijn deze niet aan het oordeel van de beroepscommissie onderworpen, omdat dit geen medisch handelen van de inrichtingsarts betreft.

 

Uit het dossier blijkt dat het hoofd zorg in reactie op een verzoek van de advocaat van klager in een email d.d. 10 januari 2020 heeft vermeld dat klager de voorafgaande drie maanden twintig keer was gezien door de arts, verpleegkundige of specialist en dat klager goed in beeld was bij de huisarts en specialist. Naar aanleiding van deze mail heeft de advocaat namens klager op diezelfde datum een bemiddelingsverzoek ingediend bij de medisch adviseur.

 

Uit het medisch dossier blijkt onder meer het volgende. Klager heeft vanaf 17 juli 2019 aangegeven last van maag- en darmklachten te hebben. Hij heeft deze klachten ook bij meerdere consulten in september 2019 gemeld bij de medische dienst en aan hem is toen macrogol voorgeschreven. Klager heeft op 10 oktober 2019 aangegeven dat hij naar het ziekenhuis wilde voor de pijnklachten in zijn maag, maar daar was geen indicatie voor. Daarbij is vermeld dat klager de laxeerzakjes van drie dagen geleden niet structureel heeft ingenomen en dat de buik van klager bij onderzoek soepel en normaal was. Klager is paracetamol meegegeven en Movicolon en Omeprazol voorgeschreven. Klager is daarna bij de medische dienst gezien op 11 en 14 oktober 2019 in verband met buikpijn. Bij 11 oktober 2019 staat: NB soepele niet gevoelige buik niet passend bij klachten presentatie. Bij 16 oktober 2019 staat dat klager is gezien door de spoedarts vanwege hart- en maagklachten en is ingestuurd naar het ziekenhuis, waar een ECG is gemaakt en bloed is geprikt. Klager is retour gekomen met Pantoprazol, met de Omeprazol is gestopt.

Daarna is klager op 17 en 18 oktober 2019 gezien en zijn er gesprekken gevoerd over de buikklachten. Op 21 oktober 2019 is gestart met magnesium. Op 23 oktober 2019 is de uitslag van het laboratoriumonderzoek bekend. Daaruit volgt geen verklaring voor de klachten. Bij

29 oktober 2019 wordt een verhoogde amylase vermeld en verder geen afwijkingen. Er is ook overleg met de internist naar aanleiding van de verhoogde amylase. Vermeld is dat de amylase minstens 3 keer normaalwaarde moet zijn voor pancreatitis: ”is dus niet verdacht”. 

Bij 4 november 2019 staat dat sprake is van chronische buikklachten door zuurbranden en functionele darmklachten, cave pancreatitis. Klager meldt dat hij voor zijn detentie een gastroscopie en echo abdomen heeft gehad en dat er volgens hem geen afwijkingen waren gevonden. Klager is vervolgens op 14 en 25 november 2019 gezien wegens rechter boven buikklachten. Bij 14 november 2019 staat: had gastroscopie gehad, colonscopie geadviseerd, heeft hier buiten geen afspraak voor gemaakt. Bij 25 november 2019 staat dat er geen indicatie is voor aanvullend onderzoek, eerst wordt de obstipatie behandeld met lactulose. Klager heeft zich op 2 december 2019 gemeld met veel buikpijn en daarbij aangegeven dat dit door de helicobacter van 2017 komt. Hij heeft toen een kuur gehad. Klager wil weer een keer onderzocht worden. Klager wordt op het spreekuur gezet. Op 5 december 2019 tolde klager over de grond van de buikpijn. Hij had vier dagen geen ontlasting en zou bloed gespuugd hebben.

Op 9 december 2019 heeft een langdurig gesprek met klager over zijn buikklachten plaatsgevonden en er volgt een verwijzing voor een echo. Bij 24 december 2019 staat dat klager in het MDO is besproken. Er zijn onderzoeken gedaan, maar geen afwijkingen geconstateerd. Klager blijft aanhoudende klachten van de buik aangeven. Klager heeft op

30 december 2019 veel pijn en hij wil een groot onderzoek. Met de Pantoprazol wordt gestopt.

Klager geeft op 8 januari 2020 aan dat de maag- en darmklachten weer beginnen toe te nemen en hij is de dag erna gezien door de huisarts. Klager is gevraagd zijn ontlasting in te leveren voor controle op HP en er werd een laboratoriumonderzoek afgesproken voor 22 januari 2020. Bij 31 januari 2020 staat dat er lipase is bepaald en HP (helicobacter pylori) in de feces (ontlasting) is gevonden.

 

Uit de medische informatie blijkt dat klager in verband met zijn aanhoudende maag- en darmklachten in de periode september 2019 tot 10 januari 2020 regelmatig door de medische dienst is gezien en onderzocht en dat hem op meerdere momenten maag- en darmmedicatie is voorgeschreven. Ook blijkt dat klager meerdere keren de medicatievoorschriften niet heeft opgevolgd. Voorts is meerdere keren bij onderzoek van zijn buik gebleken dat het beeld van het onderzoek niet paste bij de klachten die klager uitte.

 

De beroepscommissie is van oordeel dat de ernst, duur en aard van de klachten en het uitblijven van effecten van de medicatie aanleiding gaven het fecesonderzoek eerder te verrichten en klager eerder door te verwijzen. Gezien de voortdurende en heftige klachten zou een eerdere verwijzing naar een MDL-arts in de rede hebben gelegen, zeker om een somatische oorzaak uit te sluiten. De beroepscommissie heeft de indruk dat de regie ontbrak en de hoofdlijnen uit het oog verloren zijn. Klager is weliswaar steeds beoordeeld, acute problemen zijn uitgesloten of behandeld maar het onderliggende chronische probleem is alleen verondersteld en niet bepaald. Gezien de hoge frequentie aan hulpvragen en beoordelingen en de mate van onrust bij klager zou een completer beeld van zijn voorgeschiedenis, eerdere onderzoeken en eerdere hernieuwde diagnostiek door de medische dienst wel bijdragend geweest zijn. Mogelijk was er inderdaad geen somatische oorzaak voor de klachten maar gelet op het voortduren van de klachten is de beroepscommissie van oordeel dat er onvoldoende (snel) diagnostiek heeft plaatsgevonden. 

 

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €75,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €75,-.

 

Deze uitspraak is op 4 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven