Nummer R-20/8679/GB
Betreft [Klager]
Datum 27 september 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein.
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 25 november 2020 afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. M.C. Coster, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Aan klagers verzoek tot overplaatsing naar de PI Nieuwegein heeft onder meer de medische toestand van zijn zus ten grondslag gelegen. Klagers zus is woonachtig in Utrecht en heeft een traumatisch hersenletsel, waardoor het voor haar niet mogelijk is om af te reizen naar de PI Vught. Ter onderbouwing hiervan heeft klager in beroep een brief van de spoedeisende hulp aan de huisarts van klagers zus overgelegd. Hieruit volgt dat bij klagers zus ‘contusio cerebri’ – een hersenkneuzing – is vastgesteld. Voorts is klagers zus niet in het bezit van een rijbewijs, waardoor de reis met het openbaar vervoer nog langer en zwaarder wordt. Anders dan verweerder meent, is dus wel degelijk sprake van uitzonderlijke omstandigheden. Tot slot verblijft klagers vriendin niet langer in Vught, zodat klager ook om die reden wenst te worden overgeplaatst. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek.
Ten aanzien van hetgeen verweerder in diens verweerschrift heeft aangevoerd over de overgelegde medische brief en dat klager een nieuw verzoek kan indienen, indien hij kan aantonen dat zijn zus vanwege medische redenen niet in staat is om af te reizen naar thans de PI Dordrecht, wordt opgemerkt dat de beroepscommissie onderhavig beroep ex tunc dient te toetsen.
Standpunt van verweerder
Klagers verzoek is afgewezen, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn aangedragen die een overplaatsing indiceren. Ten aanzien van de door klager in beroep overgelegde brief inzake de medische toestand van zijn zus, wordt opgemerkt dat verweerder geen medische stukken beoordeeld. Klager is op 19 februari 2021 overgeplaatst naar de PI Dordrecht. Klager ontvangt daar wel bezoek, maar tot op heden nog niet van zijn zus. Zij staat echter wel op klagers ‘wensenlijst’ van bezoekers. Indien klager kan aantonen dat zijn zus om medische redenen niet in staat is hem in de PI Dordrecht te bezoeken, dan kan hij een nieuw verzoek tot overplaatsing indienen.
3. De beoordeling
Klager verbleef in de gevangenis van de PI Vught. Hij wil graag worden overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Nieuwegein, omdat zijn zus en vriendin hem dan makkelijker kunnen bezoeken. Sinds 23 februari 2021 verblijft klager in de gevangenis van de PI Dordrecht.
Selectiecriteria
Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang.
Uit de stukken volgt dat klagers vestigingsadres in Breda ligt, in het arrondissement Zeeland-West-Brabant. Klager is thans gedetineerd in het arrondissement Rotterdam, dat een aanpalend arrondissement betreft. Klagers verzoek tot overplaatsing ziet echter op een inrichting die is gelegen in het arrondissement Midden-Nederland, dat niet het arrondissement van vestiging of een aanpalend arrondissement betreft. Indien een gedetineerde naar elders dan het arrondissement van vestiging (of een aanpalend arrondissement) wil worden overgeplaatst, dient sprake te zijn van bijzondere omstandigheden. Dergelijke bijzondere omstandigheden vormen selectiecriteria die afwijken van de Regeling en die verweerder mee dient te wegen bij de beoordeling van een verzoek tot overplaatsing.
Klagers bezoek
Klager heeft ten aanzien van de bezoekproblemen van zijn zus een brief overgelegd van de spoedeisende hulp, gericht aan de huisarts van zijn zus. Daarnaast heeft klager aangevoerd dat zijn zus niet over een rijbewijs beschikt, waardoor zij klager met het openbaar vervoer dient te bezoeken. Dat zou de reis nog langer en zwaarder maken. Voorts zou klagers vriendin thans ook niet meer in Vught verblijven.
De bestreden beslissing
Klager is niet verstoken van bezoek, zij het dat hij – op het moment van de reactie van verweerder d.d. 9 juni 2021 – nog geen bezoek van zijn zus heeft ontvangen in de PI Dordrecht. Of klagers vriendin onder het tot dusverre ontvangen bezoek in de PI Dordrecht valt, is de beroepscommissie niet geheel duidelijk geworden. Echter, het (thans ontbreken van) bezoek van klagers zus weegt kennelijk het zwaarste. De beroepscommissie overweegt daarover als volgt.
De door klager in beroep overgelegde brief van de spoedeisende hulp dateert inmiddels van meer dan een jaar geleden. Het is onbekend hoe de situatie van klagers zus op dit moment is en in hoeverre zij thans (nog) is belemmerd om middels het openbaar vervoer af te reizen naar klager in – momenteel – de PI Dordrecht. In het verlengde daarvan is het de beroepscommissie tevens niet duidelijk geworden of klagers zus bij een overplaatsing van klager naar de PI Nieuwegein hem aldaar wel zou kunnen bezoeken. Bij gebrek aan deze (actuele) informatie en gelet op de omstandigheid dat klager niet is verstoken van bezoek, acht de beroepscommissie geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een afwijking op artikel 25, zevende lid, van de Regeling rechtvaardigen. In dat kader merkt de beroepscommissie op dat, anders dan klagers raadsvrouw stelt, de beroepscommissie de bestreden beslissing toetst op basis van de huidige stand van zaken (ex nunc). Daarop is zij in haar reactie d.d. 7 juli 2021 niet ingegaan.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 27 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter