Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20026/GB, 24 september 2021, beroep
Uitspraakdatum:24-09-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/20026/GB

           

Betreft klager

Datum 24 september 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 29 oktober 2020 beslist klager te plaatsen in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

 

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 15 februari 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

 

Klagers raadsvrouw, mr. N.F.M. van Osta, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft vijftien maanden in voorarrest verbleven in de locatie Roermond en de PI Sittard. Het overgrote deel van de tijd is klagers detentie goed verlopen. Er hebben wel incidenten met klager plaatsgevonden, waarvoor hij disciplinair bestraft is, maar dit biedt onvoldoende grondslag om aan te nemen dat sprake is van een ‘ernstig’ beheersrisico van klager en dat klager niet in staat zou zijn om in een regime van beperkte gemeenschap te functioneren. Klager betwist een aantal incidenten. Het incident in december 2019 in de locatie Roermond, waarbij een personeelslid gewond is geraakt, is niet met opzet gebeurd en het geweld dat jegens hem is toegepast door het inrichtingspersoneel, is disproportioneel geweest. Verder ontkent klager dat hij op 26 oktober 2020 verbaal agressief is geweest en een personeelslid heeft bespuugd en ontkent hij ook dat hij op 27 oktober 2020 een medegedetineerde in de PI Sittard bedreigd heeft met een kapotte fles olijfolie. Over de laatste twee incidenten lopen beroepsprocedures bij de RSJ.

 

De PI Sittard heeft onvoldoende pogingen ondernomen om verdere conflicten met medegedetineerden te voorkomen. Klager heeft ruim een half jaar verbleven in een eenpersoonscel en dat ging goed. In juli 2020 werd hij overgeplaatst naar een meerpersoonscel en daarna stapelden de incidenten zich op. Hoewel klager herhaaldelijk aan de bel heeft getrokken bij het personeel, werd hij met een kluitje het riet in gestuurd. Aan klager was door het afdelingshoofd toegezegd dat hij overgeplaatst zou worden. Dit is niet gebeurd. Daarnaast is klagers casemanager in deze kwestie ook slecht zichtbaar geweest voor klager.

 

Klager betwist verder dat hij niet wilde meewerken aan zijn re-integratie. Nadat het vonnis onherroepelijk was geworden, heeft hij ook besloten mee te werken aan zijn re-integratie. Klager heeft hierover contact gehad met zijn casemanager en hij zou zijn theorie-examen gaan halen, werken aan agressieregulatie en een EMDR-therapie ondergaan. Door de plaatsing in de BPG-afdeling is dit echter nooit van de grond gekomen.

 

Klager verzoekt om een financiële tegemoetkoming.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de inhoud van de bestreden beslissing. Klagers bezwaar is ongegrond verklaard, omdat zijn gedrag een plaatsing in de BPG-afdeling rechtvaardigt. Klager vormde met zijn gedrag een ernstig beheersrisico in de PI Sittard en was niet langer te handhaven in een regime van beperkte gemeenschap.

 

Verder verwijst verweerder naar de inhoud van diverse verslagen en rapporten. Uit deze stukken komt duidelijk naar voren hoe klager zich heeft opgesteld tijdens zijn detentie en welke reeks van incidenten heeft geleid tot plaatsing in de BPG-afdeling. Tijdens klagers detentie zijn hem meer dan tien disciplinaire straffen en/of maatregelen opgelegd. Klager heeft met zijn gedrag gedurende een langere periode, en in verschillende PI’s, laten zien dat hij niet geschikt is om in een regime van beperkte gemeenschap te functioneren.

 

Het feit dat klager stelt dat de PI Sittard meer had moeten doen om escalatie te voorkomen, snijdt geen hout. Daar komt nog bij dat de meeste opgelegde straffen en maatregelen waren voor incidenten waar geen medegedetineerden bij betrokken waren.

 

Klager heeft zich in elk geval de eerste vijftien maanden van zijn detentie niet ingezet voor zijn re-integratie. Dat hij twee weken voor de plaatsing in de BPG-afdeling hierover van gedachten is veranderd, maakt geen verschil.

 

3. De beoordeling

Uit klagers registratiekaart blijkt dat hij sinds 28 juni 2021 in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel verblijft. Hij verblijft dus niet langer op de BPG-afdeling van de PI Vught. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

 

Klager verbleef in het huis van bewaring (HVB) van de PI Sittard. Op 4 november 2020 is hij in de BPG-afdeling van de PI Vught geplaatst, omdat klager een ernstig beheersrisico vormde en niet langer te handhaven was in een regime van beperkte gemeenschap.

 

In een BPG-afdeling geldt een individueel regime. Op grond van artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een individueel regime gedetineerden worden geplaatst die niet in staat of ongeschikt zijn om in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven, omdat zij een ernstig beheersrisico vormen. Dit beheersrisico kan het gevolg zijn van:

-           hun persoonlijkheid;

-           hun gedrag;

-           andere persoonlijke omstandigheden;

-           de aard van het door hen gepleegde delict; of

-           de aard van het delict waarvan zij worden verdacht dit te hebben gepleegd.

 

Uit de stukken komt naar voren dat klager sinds 12 augustus 2019 in het HVB van de locatie Roermond verbleef. De eerste periode van klagers detentie verliep zonder problemen. In november en december 2019 vond echter een aantal incidenten plaats waarbij klager fysieke en verbale agressie jegens het personeel heeft getoond. Om die reden is klager op 2 januari 2020 overgeplaatst naar het HVB van de PI Sittard. Ook in de PI Sittard verliepen de eerste maanden van de detentie zonder problemen, maar vanaf juli 2020 is klager maandelijks een rapport aangezegd vanwege verbale en fysieke agressie jegens het personeel, het vernielen van Rijkseigendommen en vanwege het in het bezit hebben van contrabande. Op 27 oktober 2020 vond vervolgens een incident plaats, waarbij klager dreigde een medegedetineerde iets te zullen aandoen en waarbij hij een kapotgeslagen glazen fles in zijn mouw had zitten. Daarnaast hebben medegedetineerden bij het personeel aangegeven dat klager erg storend is op de afdeling en dat hij constant andere gedetineerden uitdaagt.

 

Uit het selectieadvies van de PI Sittard komt verder naar voren dat klager - met zijn relatief jonge leeftijd van 25 jaar - sinds 13-jarige leeftijd met justitie in aanraking komt. Hij heeft in vele jeugdinrichtingen verbleven, waar ook vele incidenten met fysiek geweld hebben plaatsgevonden. Klager heeft in 2015 een PIJ-maatregel ondergaan, die in 2017 met twee jaar is verlengd. Verder komt uit het selectieadvies van de PI Sittard naar voren dat de directeur heeft geadviseerd tot plaatsing van klager in de BPG-afdeling of een andere kleinschalige afdeling.  

 

Gelet op al het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een ernstig beheersrisico vormde, zoals genoemd in artikel 11 van de Regeling, en dat klager op dat moment niet langer geschikt was voor plaatsing in een regulier regime. De bestreden beslissing kan daarom - bij afweging van alle in aanmerking komende belangen - niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 24 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter