Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21666/GA, 16 september 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-09-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/21666/GA

               

Betreft […]

Datum 16 september 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 27 mei 2021 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsvrouw, mr. E.W.M. ter Meulen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], juridisch medewerker bij het PPC van de PI Vught, gehoord op de digitale zitting van 16 juli 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beslissing van de directeur kan niet in stand blijven, omdat deze in strijd met de wet en onzorgvuldig is genomen. Het behandelingsplan is niet in overeenstemming met de eisen van de wet, omdat aan de artikelen 21b, eerste lid onder a en 22, eerste lid onder a en b van de Penitentiaire maatregel (Pm) niet is voldaan. Er is geen duidelijke diagnose gesteld, er wordt geen rekening gehouden met de voorkeuren van klager en er is niet gekeken naar minder bezwarende middelen. De raadsvrouw wijst op RSJ 26 januari 2016, 15/3558/GA, waarin de beroepscommissie uitdrukkelijk heeft opgenomen wat in het behandelingsplan moet staan.   

Daarnaast is geen sprake van een onafhankelijke en objectieve tweede psychiater die de second opinion uitvoert. Beide psychiaters zijn namelijk werkzaam bij de PI Vught. Daarmee staat vast dat de second opinion in strijd met de voorwaarden om te komen tot zorgvuldige besluitvorming heeft plaatsgevonden, omdat niet uitgesloten is dat klager in aanwezigheid van beide psychiaters tijdens een multidisciplinair overleg is besproken.

Klager is niet van plan anderen te schaden. Hij heeft geen behoefte aan contact met anderen en geeft dit telkens aan. Hij kijkt de kat uit de boom en dat wordt opgevat als wantrouwend, vreemd gedrag. Klager is in ieder geval geen gevaar voor zichzelf. Klager vindt de dwangbehandeling in strijd met het grondrecht van lichamelijke integriteit en onredelijk en onbillijk.  

Ter zitting geeft klager aan dat het redelijk goed gaat in zijn hoofd. Fysiek gaat het minder goed. Klager heeft tremors als bijwerking van de medicatie, zodanig dat het impact heeft op zijn lichaam en zijn denken. Klager is zeer gefocust op zijn armen die constant trillen. Hij vindt het moeilijk om te verwoorden wat dat met hem doet. Hij heeft er last van, het is al anderhalve maand zo. Dat het nu rustiger in zijn hoofd is, komt volgens klager doordat hij nu meer gewend is aan de omstandigheden. Het komt niet door zijn medicatie. Klager wil heel graag dat de medicatie wordt stopgezet. Hij wil bewijzen dat hij zonder medicatie kan.         

Standpunt van de directeur

Namens de directeur wordt verwezen naar het ingediende verweerschrift. De directeur kan zich niet vinden in hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht. Klager verblijft in het PPC waar 24-uurs zorg wordt aangeboden door specialisten. Voordat de beslissing wordt genomen tot het opleggen van een a-dwangbehandeling vindt een zorgvuldige voorbereiding plaats. Uit rechtspraak blijkt dat de tweede psychiater een second opinion kan uitvoeren zolang hij een jaar of langer niet bij de behandeling van die persoon betrokken is geweest. Daar is hier sprake van. Op dit moment gaat het beter met klager. Hij is verhuisd van afdeling L naar afdeling K. De verbeteringen zijn te danken aan de medicatie. Contacten en omgang met anderen verlopen nu goed.    

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager  en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Het toestandsbeeld van klager wordt geduid als een psychotische episode, vooralsnog het best te kaderen binnen een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Klager is op 20 april 2021 overgeplaatst vanuit een reguliere PI naar het PPC in Vught wegens verward en onvoorspelbaar gedrag. Bij zijn opname werd een psychotisch beeld gezien, waarbij niet uitgesloten kon worden dat sprake was van een stemmingscomponent. Klager kwam gespannen en achterdochtig over. Er was sprake van waanachtig denken omtrent natuur (hij krijgt veel terug van bomen en kikkers), paranoïdie (mensen hebben getracht hem te vermoorden) en grootheidsideeën (betreffende zijn hoogbegaafdheid). Hij laat ook volgens het afdelingspersoneel vreemd gedrag zien. Zo worden er potten met dubieuze inhoud op zijn cel aangetroffen. Klager doet achterdochtige uitspraken, reageert niet altijd adequaat en komt oninvoelbaar over.

Vanuit het psychotisch beeld is bij klager sprake van achterdocht, cynisme, oplopende spanningen en oninvoelbaarheid waarbij vragen met zorg moeten worden verwoord om escalatie te voorkomen. Vanuit dit beeld is sprake van gevaar in de zin van agressie richting derden. Klager verblijft in detentie wegens een verdenking van poging tot doodslag, vernieling en bedreiging. Klager zou een onbekende met onder andere een baksteen hebben geslagen. Daarnaast bestaat het gevaar van verdere maatschappelijke teloorgang. Klager is binnen de GGz langdurig behandeld en heeft eerder onder andere antipsychotische medicatie gebruikt. Sinds het staken van de bemoeienis van de GGz leeft klager volgens eigen zeggen op straat. Er zijn geen alternatieven voor de medicamenteuze behandeling beschikbaar wegens de aard van de stoornis. Verblijf met een individueel programma of in afzondering zijn geen adequate alternatieven terwijl klager het gebruik van medicatie pertinent afwijst. Zowel de behandelend psychiater als de verpleegkundig specialist zijn meermalen met klager het gesprek aangegaan over het nut en de noodzaak van medicatie. Klager heeft in die gesprekken telkens aangegeven dat de natuur hem zal genezen. Klager is het niet eens met de gestelde diagnose.

Sinds de start van de (eerder opgestarte) b-dwangbehandeling wordt een verbetering van het toestandsbeeld gezien. Klager is meer in de samenwerking, stelt zich minder cynisch en diskwalificerend op en laat nauwelijks meer agitatie zien.

Over de waarborging van de onafhankelijkheid van de psychiater die de second opinion uitvoert, merkt de beroepscommissie het volgende op. Waarborging van onafhankelijkheid houdt niet in dat de psychiater die de second opinion uitvoert buiten de inrichting van verblijf van de gedetineerde jegens wie de beslissing tot a-dwangbehandeling is genomen werkzaam moet zijn. Voldoende is dat de tweede psychiater minimaal een jaar niet bij de behandeling van de betreffende gedetineerde betrokken is (vgl. RSJ 26 oktober 2018, R-757). Volgens de inlichtingen van de directeur is aan die laatste eis voldaan. Klager wordt dan ook niet gevolgd in het standpunt dat onvoldoende is gebleken van een onafhankelijke psychiater die de second opinion heeft uitgevoerd.

Voorts merkt de beroepscommissie op dat uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat gekeken is naar alternatieven in plaats van de dwangbehandeling, maar dat hiervoor geen adequate mogelijkheden worden gezien. De beroepscommissie kan deze conclusie van de directeur op basis van de stukken en de zitting goed volgen.         

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 16 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. C.N. Dijkstra en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven