Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22996/SGA, 03 september 2021, schorsing
Uitspraakdatum:03-09-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22996/SGA

    

Betreft [verzoeker]

Datum 3 september 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 30 augustus 2021:

a.  aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het weigeren van een urinecontrole, ingaande op 30 augustus 2021 om 16:00 uur en eindigend op 6 september 2021 om 16:00 uur; en

b.  beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie alsmede van de nagekomen stukken en reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.
 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat gedeeltelijk het geval.

Ten aanzien van de beslissing onder a.

Door verzoeker is aangevoerd dat hij in een afzonderingscel verbleef en geen besef had van tijd waardoor hij niet wist hoe laat er van hem verwacht werd dat hij een urinecontrole moest afnemen. Op het moment dat verzoeker aangaf aan het personeel dat hij kon plassen, werd hem medegedeeld dat hem een schriftelijk verslag werd aangezegd voor het niet meewerken aan een urinecontrole. Verzoeker is van mening dat hij onterecht een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen en vervolgens onterecht is teruggeplaatst naar het basisprogramma.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur volgt dat verzoeker op 30 augustus 2021 een urinecontrole moest afstaan. In de ochtend is er een personeelslid bij verzoeker langsgeweest om te kijken of verzoeker hieraan kon voldoen. Dit kon verzoeker niet en verzoeker is gewaarschuwd met de mededeling dat hij tot 12.00 uur de tijd had om een urinecontrole af te nemen. Verzoeker heeft die ochtend meerdere kansen gekregen om urine af te staan. Uiteindelijk heeft verzoeker geen urinecontrole afgestaan waarna hem een schriftelijk verslag is aangezegd. Verzoeker diende een urinecontrole af te nemen omdat de medische dienst op 29 augustus 2021 kenmerken van drugsgebruik bij verzoeker had waargenomen. Het niet afstaan van urine wordt gelijkgesteld met het weigeren medewerking te verlenen aan de urinecontrole.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan op grond van het bovenstaande de bestreden beslissing niet op voorhand onredelijk of onbillijk kan worden geacht. Het verzoek zal in zoverre worden afgewezen.

Ten aanzien van de beslissing onder b.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag laat zien zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 bij de Regeling.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur uit de voorhanden zijnde informatie, het niet meewerken aan de afname van een urinecontrole, kunnen aannemen dat verzoeker ‘ontoelaatbaar’ gedrag heeft vertoond, zodat de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma niet op voorhand als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

Op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling bepaalt de directeur de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. “Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij dit zijn besluit, waarbij hij in ieder geval betrekt de aard en de ernst van de het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.”

De voorzitter neemt voorlopig oordelend aan dat de tekst van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling een kennelijke verschrijving bevat en dat de wetgever heeft bedoeld (voor zover hier van belang): “Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij dit in zijn besluit, […]”.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoeker voor de duur van twaalf weken is gedegradeerd naar het basisprogramma. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur in zijn besluit niet voldoende gemotiveerd waarom terugplaatsing voor de duur van twaalf weken in verzoekers geval passend is. De enkele benoeming van de omstandigheden – opgesomd in artikel 1d, zesde lid, van de Regeling – die de directeur in ieder geval dient te betrekken bij zijn beslissing, is daarvoor onvoldoende. Nu de degradatiebeslissing ten aanzien van dit onderdeel een motiveringsgebrek bevat, is deze beslissing zodanig onredelijk en onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de tenuitvoerlegging daarvan te schorsen voor zover de periode van de degradatie de duur van zes weken te boven gaat.

Het verzoek zal worden toegewezen en de bestreden beslissing zal met ingang van 11 oktober 2021 worden geschorst tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek ten aanzien van de beslissing onder a. af en wijst de beslissing onder b. toe en schorst de tenuitvoerlegging van die bestreden beslissing met ingang van 11 oktober 2021 tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 3 september 2021 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door bc. L. Vis-van Alff, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven