Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1232/JA, 27 augustus 2007, beroep
Uitspraakdatum:27-08-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1232/JA

betreft: [klager] datum: 27 augustus 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B. Bentem, namens

[...], geboren op [1990], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 3 mei 2007 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Ottho Gerhard Heldringstichting te Zetten (OGHZ),

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juli 2007, gehouden in de j.j.i. Den Engh te Den Dolder, zijn gehoord [...], vader van klaagster bijgestaan door zijn raadsman mr. B. Bentem, en [...], Hoofd Behandeling bij de OGHZ.
Klaagster, die inmiddels in vrijheid is en op behoorlijke wijze is opgeroepen, is niet ter zitting verschenen. [Vader van klaagster] heeft naar aanleiding van de zitting op 15 juli 2007 een brief met aanvullende opmerkingen verstuurd. Een afschrift
daarvan is aan de directeur van de OGHZ gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding, wegens de inadequate behandeling van klaagster.

De beklagrechter heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is het beroep ter zitting en in de brief van 15 juli 2007 als volgt
– zakelijk weergegeven – toegelicht.
Het doel van deze procedure is het verkrijgen van financiële compensatie. De grondslag van het beroep is artikel 65, tweede lid, Bjj.
Klaagsters vader heeft er herhaaldelijk bij de inrichting op aangedrongen om de behandelinzichten te herzien, maar hij kreeg steeds nul op het rekest. Na de eerste drie maanden in de OGHZ vond de evaluatie van het eerste rapport plaats. Daarbij zou de
behandelcoördinatrice aanwezig zijn. Zij was echter ziek en werd vervangen door een collega die de zaak niet kende, waardoor de bespreking niet meer was dan het voorlezen van het rapport. Over de automutilatie was niets terug te vinden in het rapport.
Uit het persoonlijkheidsonderzoek was gebleken dat klaagster een in ontwikkeling zijnde borderlinestoornis heeft. Tijdens de evaluatie bleek dat er aan de borderlinestoornis niets werd gedaan. Er waren slechts doelen gesteld ten behoeve van het
functioneren op de afdeling. Dit terwijl klaagster juist in ‘Het Poortje’ had gezeten in afwachting van behandeling van de borderlinestoornis. Klaagster verbleef sinds juni 2005 in de OGHZ en in december 2005 had ze nog geen psychiater gezien. In
totaal
is klaagster veertien maanden van psychiatrische hulp verstoken geweest. Klaagster heeft gesloten verbleven in een omgeving waar geen controle was op drugsgebruik, terwijl drugsgebruik de automutilatie verergert. De opname was erop gericht om
klaagsters
situatie te verbeteren, maar in deze gesloten setting was klaagster juist minder veilig. Vanaf april 2006 was alles gericht op kamertraining. Klaagster is niet behandeld waarvoor zij in de OGHZ zat. Het Hoofd Behandeling had aangegeven dat de
behandelcoördinatrice klaagsters vader op de hoogte zou houden. Deze coördinatrice bleek echter telefonisch niet te bereiken.
Op 14 december 2005 heeft klaagsters vader een brief geschreven, waarin hij zijn ongenoegen heeft geuit over de gevolgde behandeling. Klaagster had Vwo-advies, maar kan nu met moeite enkele Vmbo-certificaten behalen. Zij had geen bureau op haar kamer.
Er was geen fatsoenlijke ruimte om te studeren.
Klaagsters vader is woedend dat zijn dochter twee jaar uit de samenleving is gehaald. Daarom wil klaagsters vader schadevergoeding in de vorm van compensatie voor de twee gemiste jaren. Hij vordert € 15.000,=. Dit is het collegegeld voor de
fotovakopleiding waar klaagster, ondanks de twee gemiste jaren, zou kunnen worden aangenomen.
Klaagsters moeder heeft de behandeling van klaagster in gang gezet. Klaagsters vader is daarin niet gehoord. Klaagsters moeder was het later ook niet meer eens met de behandeling door de OGHZ.

Het Hoofd Behandeling heeft daarop als volgt – zakelijk weergegeven – gereageerd. Het eerste behandelplan dateert van 8 augustus 2005. Klaagster verbleef sinds juni 2005 in de OGHZ. Het wordt betreurd dat het niet is gelukt om klaagster en haar vader
ervan te overtuigen dat de behandeling van klaagster adequaat is geweest. In de OGHZ wordt met behandelprotocollen gewerkt. Er is een zogenaamd disciplinair deelplan voor de behandeling van een borderlinestoornis. De behandeldoelen van klaagster
corresponderen hiermee. De behandeldoelen zijn niet ad hoc en ook niet (slechts) gericht op beheersing. De OGHZ doet geen persoonlijkheidsonderzoek, maar krijgt de resultaten van een dergelijk onderzoek aangeleverd. Het multidisciplinair behandelteam
rapporteert aan de behandelcoördinator. Wanneer het Hoofd Behandeling een brief krijgt met betrekking tot de behandeling, verwijst hij naar de betreffende behandelcoördinator. Elke drie maanden is er een evaluatie met de ouders en de
behandelcoördinator. Aansluitend is er telefonisch overleg. Het rapport van de evaluatie wordt naar Jeugdzorg gestuurd. Het Hoofd Behandeling legt ter zitting de betreffende behandelprotocollen over. De behandeling van klaagster was conform de
hulpvraag. Alles is in overleg met de gezinsvoogd gedaan. De ouers zijn steeds bij de evaluaties en besprekingen betrokken.
Ook de opleidingsmogelijkheden zijn voor klaagster van voldoende niveau geweest.

3. De beoordeling
In artikel 80 van de Bjj is bepaald dat de in hoofdstukken XIII en XIV, betreffende het beklag- en beroepsrecht, aan de jeugdige toegekende rechten mede kunnen worden uitgeoefend door de ouders. De omstandigheid dat het beklag door klaagsters vader is
ingediend kan derhalve niet tot niet-ontvankelijkheid leiden.

De beroepscommissie stelt vast dat het beklag ziet op de afwijzing van 18 april 2007 van het verzoek tot schadevergoeding van 30 maart 2007. Dit verzoek is gebaseerd op de stelling dat geen adequate behandeling van klaagster heeft plaatsgevonden in de
OGHZ, waar zij van juni 2005 tot augustus 2006 was opgenomen. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan klaagster niet in die klacht worden ontvangen, nu die pas is ingediend nadat klaagster uit de OGHZ is vertrokken. Klaagster is immers medio
augustus 2006 vertrokken uit die inrichting. Eerst op 30 maart 2007, ruim acht maanden later, wordt bij de OGHZ een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Voor zover klaagster daarbij een beroep doet op artikel 65, leden 1 en 2, Bjj kan zij daar
gezien
de aanzienlijke termijnoverschrijding niet in worden ontvangen, nu artikel 66, vijfde lid, Bjj de voorwaarde stelt dat het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na het vernemen van de beslissing dan wel de fictieve weigering dient te worden
ingediend
bij de beklagcommissie.

Overigens is de beklagcommissie noch de beroepscommissie bevoegd te oordelen over de wijze waarop een j.j.i. invulling geeft aan een behandeling en heeft zij zich derhalve te onthouden van een standpunt in deze.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en drs. B. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. L. de Greef, secretaris, op 27 augustus 2007

secretaris voorzitter

Naar boven