Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22022/GB, 6 september 2021, beroep
Uitspraakdatum:06-09-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22022/GB

               

Betreft [klager]

Datum 6 september 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 17 juni 2021 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er is alleen naar de negatieve rapportages gekeken en niet naar de positieve rapportages. Er wordt gesuggereerd dat klager in detentie niet aan zijn gedrag heeft gewerkt. Gelet op klagers detentieverloop is te zien dat klager wel degelijk veranderd is en dat hij gedurende een langere periode geen grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. Klager heeft inzet getoond en heeft bewezen dat hij zich normaal en rustig kan gedragen. Klager heeft in het begin veel slecht gedrag vertoond, maar er is heden een positieve lijn te zien. Klager heeft in detentie vrijwillig trainingen gevolgd en heeft certificaten behaald. Klagers verzoek om deelname aan een PP is onder andere afgewezen omdat hij geen Cognitieve Vaardigheden-training (CoVa-training) heeft gevolgd. Door corona konden deze trainingen echter geen doorgang vinden. Deze training zou klager eventueel ten tijde van zijn PP kunnen volgen. Alle instanties, behalve de gevangenis, hebben een positief advies over klager en zijn terugkeer in de maatschappij gegeven. Tijdens een PP zou klager gemonitord worden en zouden er interventies kunnen plaatsvinden als dat nodig mocht zijn. Nu komt klager op zijn einddatum vrij zonder interventies en onder veel minder voorwaarden.

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek om deelname aan een PP is afgewezen omdat klager, gelet op zijn gedrag, thans niet geschikt is voor deelname aan een PP. Van gedetineerden die aan een PP deelnemen wordt een grote mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid verwacht, nu een dergelijk traject met verregaande vrijheden gepaard gaat. Bij het verlenen van dergelijke vrijheden moet men erop kunnen vertrouwen dat de gedetineerde de verantwoordelijkheid daadwerkelijk kan dragen. Gelet op het detentieverloop en het negatieve advies van de vrijhedencommissie heeft verweerder hier onvoldoende vertrouwen in. Klager heeft nog niet heel lang geleden veel disciplinaire straffen opgelegd gekregen. Daarnaast is klager pas vier maanden clean en heeft hij tijdens detentie niet aan deze problematiek gewerkt. Ook heeft klager tijdens zijn detentie de CoVa-training niet gevolgd. Het is daarnaast van belang dat risico’s die voorafgaand aan het verlenen van vrijheden zijn gesignaleerd zoveel mogelijk door middel van trainingen of behandelingen zijn ingeperkt. Dit is bij klager niet mogelijk geweest. Hoewel dit niet direct aan klager toe te rekenen is, maakt dit wel dat niet is gewerkt aan het inperken van de risico’s. Hoewel de reclassering positief heeft geadviseerd op klagers verzoek en het Openbaar Ministerie (OM) geen bezwaar heeft tegen detentiefasering, stelt verweerder zich op het standpunt dat de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk is, gelet op klagers gedrag in detentie en het gegeven dat hij niet gestart is met een geïndiceerde training.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 4 december 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en acht maanden met aftrek, wegens zware mishandeling en diefstal met geweld. Daarnaast dient hij een subsidiaire hechtenis van vijf dagen te ondergaan, wegens een geldwaardige straf van € 361. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 1 januari 2022.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij niet geschikt wordt geacht voor deelname aan een PP gelet op zijn detentieverloop.

Uit het dossier blijkt dat de reclassering op 28 mei 2021 positief heeft geadviseerd over klagers deelname aan een PP. Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat onder meer een gedragsinterventie ‘cognitieve vaardigheden’ en ‘middelengebruik’ wel geïndiceerd is. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld, het risico op letselschade als gemiddeld en het risico op onttrekken aan voorwaarden als laag. Het OM ziet geen zwaarwegende belangen die zich verzetten tegen klagers detentiefasering, al achten zij het wel voorstelbaar dat eventuele verloven worden gecontroleerd middels elektronische controle. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd over klagers detentiefasering. Er worden nog te veel risico’s gezien, mede gelet op het gegeven dat klager binnen detentie niet heeft gewerkt aan zijn verslavingsproblematiek en daarnaast ook de COVA-training nog niet is gevolgd. Ook heeft klager nog niet heel lang geleden veel disciplinaire straffen opgelegd gekregen, onder meer vanwege positieve urinecontroles, ongewenst gedrag bij de arbeid en het beledigen van personeel. Klager is wel clean, maar dit is pas vier maanden.

De beroepscommissie overweegt dat klager al gedurende een aantal maanden positief gedrag laat zien. De risico’s waar onder meer de vrijhedencommissie op wijst kunnen blijkens het reclasseringsrapport worden ingeperkt door middel van het stellen van verschillende voorwaarden. Zo worden in ieder geval genoemd elektronische controle, een gebiedsverbod en het afnemen van urinecontroles. Klager heeft aangegeven overal aan mee te willen werken en zijn leven te willen beteren. Voor zover door verweerder wordt opgemerkt dat klager de CoVa-training nog niet heeft gevolgd, overweegt de beroepscommissie dat hem dit niet kan worden tegengeworpen, gelet op het gegeven dat de trainingen niet werden gegeven als gevolg van de geldende coronamaatregelen. Daarnaast merkt de beroepscommissie op dat in het reclasseringsadvies staat beschreven, en geeft ook klager dit als optie, dat de CoVa-training tijdens zijn deelname aan het PP kan worden gevolgd. Uit het verweerschrift kan de beroepscommissie niet opmaken of en in hoeverre verweerder bovenstaande opties heeft af- en meegewogen bij de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot deelname aan een PP.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. In verband met het geconstateerde motiveringsgebrek, ziet de beroepscommissie geen aanleiding tot het toekennen van een tegemoetkoming.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 6 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven