Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0556/GM, 27 augustus 2007, beroep
Uitspraakdatum:27-08-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/556/GM

betreft: [klager] datum: 27 augustus 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Noord van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden te ‘s-Gravenhage,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 22 februari 2007 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 juni 2007, gehouden in de p.i. Vught, is [...], inrichtingsarts, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klager heeft voorafgaand aan de zitting telefonisch verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 15 januari 2007, betreft de weigering om door klager gebruikte medicijnen voor te schrijven.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt – schriftelijk – toegelicht.
Klager gebruikt al jaren medicatie die tot de groep van de Benzodiazepinen behoort. Hij weet dat deze middelen een verslavende werking hebben. Klager kan zich in een afbouw vinden als die in kleine stapjes zou geschieden. In zijn geval was er echter
geen sprake van een afbouw. Hij gebruikte vijfmaal daags 50 mg Seresta. In plaats daarvan is hij van het ene op het andere moment op viermaal daags 20 mg Tranxène gezet. Daarnaast kreeg hij in plaats van de dagelijkse zestien tabletten Symoron nog
slechts een hoeveelheid methadondrank die overeen zou komen met 8 tabletten Symoron. Klager is van mening dat hij door deze handelwijze lichamelijk en geestelijk extra wordt gestraft.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, gehandhaafd. Voorts heeft hij ter zitting nog het volgende naar voren gebracht.
De klacht van klager betreft de afbouw van zijn gebruik van het middel Seresta. Medisch gezien wordt het chronisch gebruik van benzodiazepinen afgeraden. Dat middel wordt in de inrichting allereerst omgezet naar Tranxène via omzettingstabellen die door
de apotheker worden verstrekt. Reden van die omzetting is het voorkomen van pieken van werkzame stof na de inname daarvan, zoals dat bij Seresta wel voorkomt. Met betrekking tot de afbouw is in de p.i. Haaglanden een protocol opgesteld. Dat protocol
verschilt van de handreiking benzodiazepinen van de medisch adviseur. Binnen de medische dienst van de p.i. Haaglanden wordt die handreiking niet onderschreven. Overigens zou het voor de arts, als hij problemen met de gedetineerden zou willen
voorkomen,
het gemakkelijkst zijn om alle middelen waarom wordt verzocht, eenvoudig te verstrekken. Dat is echter niet in het belang van de patiënt. Door de omzetting wordt behandeling voortgezet. Klager zou, volgens de door hem verstrekte gegevens viermaal daags
50 mg Seresta gebruiken. Dat is toen omgezet naar driemaal daags 20 mg Tranxène. De afbouw geschiedt vervolgens door de verstrekte hoeveelheid per drie dagen met 5 mg te verminderen. Beleid is daarbij dat, indien de afbouw problemen oplevert, één en
ander besproken wordt met de psychiater en dat dan gekeken wordt naar een eventueel nieuw afbouwschema. De arts is op zich blij dat er centraal gezocht wordt naar een duidelijke richtlijn voor afbouw van middelen als de onderhavige. De arts is echter
van mening dat het door justitie als uitgangspunt genomen afbouwbeleid van de medisch adviseur niet juist behoeft te zijn. De arts heeft overigens een eigen verantwoordelijkheid. In dit geval is er geen sprake van een noodzaak medicijnen wegens
psychiatrische klachten te verstrekken. De arts is van mening dat hij medisch verantwoord moet handelen en dat het volgen van de handreiking een dergelijk handelen in de weg staat. Het medisch tuchtcollege heeft aangegeven dat een arts zich niet mag
beroepen op eventuele circulaires, maar dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep teneinde hem in staat te stellen één en ander persoonlijk mondeling toe te lichten. De beroepscommissie acht zich evenwel voldoende voorgelicht en zal het beroep thans afdoen. Het
verzoek om aanhouding zal daarom worden afgewezen.

De handreiking benzodiazepinen van 2 mei 2002 van de medisch adviseur van het ministerie van justitie gaat uit van het stopzetten van het voorschrijven van Benzodiazepinen aan gedetineerden indien daarvoor geen medische indicatie aanwezig is. Indien
besloten wordt tot het stopzetten, dient dit gefaseerd plaats te vinden volgens het in de handreiking gegeven afbouwschema.

De inrichtingsarts heeft aangegeven dat bij klager geen medische noodzaak was aangetroffen voor het gebruik van Seresta en dat daarom is besloten de medicatie om te zetten naar een meer geschikt middel, in dit geval Tranxène, en een aanvang te maken
met
de afbouw daarvan. In klagers geval betekende dat de dagelijkse 200 mg Seresta werd omgezet in 60 mg Tranxène en dat die hoeveelheid per drie dagen werd verminderd met 5 mg.

De beroepscommissie stelt vast dat bij de omzetting van het middel Seresta naar het middel Tranxène wat betreft de hoeveelheden is afgeweken van de hiervoor genoemde handleiding. Dat geldt ook ten aanzien van het door de inrichtingsarts genoemde
afbouwschema.
Nu door de medisch adviseur een handleiding is opgesteld voor die verstrekking en afbouw waarop de in de verschillende inrichtingen verblijvende gedetineerden kunnen afgaan, mag daarvan slechts worden afgeweken indien daarvoor een bijzonder medische
aanleiding bestaat. Het bestaan daarvan is niet aannemelijk geworden. De verwijzing naar het door de inrichting zelf geformuleerde beleid ten aanzien van verstrekking en afbouw kan niet als een dergelijke aanleiding worden beschouwd. Gelet daarop moet
de afbouw van medicatie in dit geval onzorgvuldig worden geacht.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts in dit geval moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal voor het door klager ondervonden ongemak een tegemoetkoming toekennen van € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het verzoek om aanhouding van de behandeling af.
Zij verklaart het beroep gegrond en bepaalt de aan klager ten laste van de locatie Noord van de p.i. Haaglanden toekomende tegemoetkoming op € 25,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, drs. M.F. van Brederode - Zwart en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 augustus 2007

secretaris voorzitter

Naar boven