Nummer 21/20957/JA
Betreft [klaagster]
Datum 26 augustus 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg te Nijmegen (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klaagster], geboren op [geboortedatum] (hierna: klaagster) heeft beklag ingesteld tegen de verlenging van haar doseerprogramma per 3 maart 2021 (H-2021-96) en per 10 maart 2021 (H-2021-101).
De beklagcommissie bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg te Nijmegen heeft op 12 april 2021 de klachten gegrond verklaard en daarbij aan klaagster een tegemoetkoming toegekend van respectievelijk €70,- en €35,-. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie klaagster en haar raadsman, mr. E. Janse, gehoord op de zitting van 17 augustus 2021 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht. De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klaagster was betrokken bij een samenspanning om een groepsgenoot neer te steken. Zij bleef haar aandeel hierin ontkennen, maar de veiligheidsrisico’s werden zo hoog ingeschat, dat zij in eerste instantie op basis van een ordemaatregel op haar kamer heeft verbleven. Het afdelingshoofd en de gedragsdeskundigen hebben gesprekken gevoerd met de meisjes die verdacht werden van betrokkenheid. Zij bleven naar elkaar wijzen. Het verhaal werd uiteindelijk wel steeds duidelijker. Het tweede doseerprogramma heeft hieraan een positieve bijdrage geleverd. Klaagster is namelijk meer gaan reflecteren met een focus op hoe er een veilig en gezond leefklimaat kan worden gerealiseerd.
Weliswaar blijkt uit de rapportages dat er sprake is van een gebrekkige onderbouwing, maar uit navraag bij het afdelingshoofd blijkt dat klaagster goed op de hoogte is gehouden over de reden waarom de verlenging plaatsvond.
In de betreffende situatie moesten forse maatregelen worden getroffen. De veiligheid op de afdeling was immers ernstig in het geding. Er is in Nederland maar één normaal beveiligde meisjesgroep, waardoor een overplaatsing niet mogelijk was. Doseerprogramma’s boden meer soelaas dan enkel ordemaatregelen.
De toegekende tegemoetkomingen zijn totaal niet passend bij wat ten grondslag heeft gelegen aan de opgelegde maatregelen.
Standpunt van klaagster
Ingrijpende maatregelen moeten goed worden gemotiveerd. In het beroepschrift wordt nauwelijks op de inhoud van de uitspraak ingegaan, anders dan op de hoogte van de toegekende compensatie. Er lijkt niet te zijn gekeken naar de inhoudelijke kritiek van de beklagcommissie.
Klaagster heeft gesprekken gehad met het afdelingshoofd, waarin haar is medegedeeld dat haar doseerprogramma wordt verlengd, vanwege de orde en veiligheid in de inrichting. Het afdelingshoofd heeft dat niet concreet gemaakt. Klaagster moest een evaluatieboekje invullen. Er zijn geen vragen aan haar gesteld. Er kwam niets nieuws, er kwam geen uitleg. Daarom is steeds beklag ingesteld.
Tegen het eerste doseerprogramma had klaagster ook bezwaren, omdat ze niets met de (vermeende) samenspanning te maken had. De toon bleef: “je moet gaan praten, want je weet hier meer van”. Klaagster was bang om meer gedoe te krijgen. Tijdens geen van de doseerprogramma’s is daar aandacht voor geweest.
Achteraf is het gemakkelijk om te zeggen dat er een positieve ontwikkeling was, omdat klaagster uiteindelijk kon terugkeren op de afdeling. Het gaat te ver om te concluderen dat dat het gevolg is geweest van de ongemotiveerde verlengingsbeslissingen.
Tijdens de doseerprogramma’s is niet dagelijks met klaagster gesproken, maar eerder wekelijks, zo schat klaagster ter zitting in. Het afdelingshoofd en de gedragsdeskundige zijn er niet zo vaak. Klaagster kreeg een uur luchten en soms een half uur recreatie en dan sprak ze wel met iemand, maar niet inhoudelijk.
3. De beoordeling
Opmerking vooraf
De beroepscommissie vindt deze zaak belangrijk en zij had nog inhoudelijke vragen over de zaak en het beroep van de directeur. Daarom heeft zij een zitting georganiseerd. De directeur heeft zich daarvoor echter afgemeld en ook niemand namens hem naar de zitting laten gaan. De beroepscommissie vindt dat sowieso heel onwenselijk en zeker nu de directeur het beroep zelf heeft ingesteld. De beroepscommissie kan nu immers minder goed de feiten vaststellen en de omstandigheden afwegen. Ook heeft er geen gesprek kunnen plaatsvinden tussen de directie en de klaagster.
De beroepscommissie heeft het beroepschrift en het dossier bestudeerd en goed naar klaagster en haar raadsman geluisterd. Op basis daarvan oordeelt zij als volgt.
Het doseerprogramma per 3 maart 2021
Wat in beroep is aangevoerd over het doseerprogramma per 3 maart 2021, kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie kan zich dan ook verenigen met de tegemoetkoming van €70,-. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Het doseerprogramma per 10 maart 2021
Er is sprake geweest van een ernstige dreiging richting een groepsgenoot. De inrichting heeft toen onderzoek gedaan naar (onder andere) klaagsters betrokkenheid. Zij heeft daarom een tijdje niet op de groep verbleven. Het behandelteam wilde klaagster daarna graag gefaseerd laten terugkeren. Dat vindt de beroepscommissie begrijpelijk.
De beklagcommissie heeft ongeveer hetzelfde overwogen, maar zij heeft het beklag toch gegrond verklaard, omdat dit doseerprogramma (met veel meer activiteiten) een week eerder had moeten aanvangen. Het (strikte) doseerprogramma van 3 maart 2021 was immers onredelijk. Die redenering volgt de beroepscommissie niet, omdat de situatie op 10 maart 2021 nu eenmaal zo was dat klaagster nog maar heel beperkt aan activiteiten had deelgenomen. Weliswaar kan dat klaagster niet worden verweten, maar dat is eigenlijk al gezegd met de gegrondverklaring van het andere beklag. Daarvoor heeft zij dan ook een ‘volledige’ tegemoetkoming ontvangen.
Anders gezegd: het doseerprogramma (in de vorm van 10 maart 2021) had klaagster in elke situatie een keer moeten ‘ondergaan’. Dat doseerprogramma kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en dit beklag alsnog ongegrond verklaren. Daarmee vervalt ook de tegemoetkoming van €35,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het doseerprogramma van 3 maart 2021 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het doseerprogramma van 10 maart 2021 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 26 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. P. de Bruin, voorzitter, drs. H. Heddema en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter