Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7604/TA, 31 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:31-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7604/TA

              

Betreft [klager]

Datum 31 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het beklag van klager ziet op het niet mogen invoeren van een stoel.

De beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling) heeft op 10 juli 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (RV2019/548). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is onterecht niet-ontvankelijk verklaard door de beklagcommissie. Voor de aanschaf van een nieuwe stoel heeft klager de gebruikelijke procedure gevolgd. Hij heeft de aanschaf besproken met zijn persoonlijk begeleider. De persoonlijk begeleider heeft gecontroleerd of klagers kamer niet te vol was en uiteindelijk heeft klager toestemming gekregen van de afdelingsmanager. Een medepatiënt heeft precies dezelfde stoel een aantal dagen eerder aangeschaft en ingevoerd. Klagers stoel werd door de receptie geweigerd, met als reden dat de protocollen veranderd waren. Vervolgens werd door de instelling tijdens de zitting van de beklagcommissie gezegd dat de stoel is geweigerd, omdat de stoel brandgevaarlijk én niet controleerbaar zou zijn. Deze reden is ongeloofwaardig, omdat de stoel in de verpakking met plastic en karton is gebleven. Klager is geen roker en de stoel zou de oude stoel op zijn kamer vervangen. Klager heeft als rug patiënt een goede stoel nodig en wordt hierin door de instelling belemmerd.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

De instelling verwijst in beroep naar haar verweerschrift van 29 april 2020 en de uitspraak van de beklagcommissie van 10 juli 2020. In aanvulling hierop heeft de instelling opgemerkt dat klager op 11 december 2019 is medegedeeld dat de betreffende stoel niet kon worden ingevoerd in verband met de brandgevaarlijkheid en de controleerbaarheid, wat tevens een gevaar opleverde voor de handhaving van de orde en veiligheid binnen de instelling. De instelling verzoekt dan ook het beroep ongegrond te verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie te bevestigen.

 

3. De beoordeling

Op grond van de stukken overweegt de beroepscommissie dat het beklag kan worden opgevat als gericht tegen een beperking van klagers eigendomsrecht en dat klager op grond van het bepaalde in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, van de Bvt alsnog in het beklag kan worden ontvangen. Klager had de stoel immers met aanvankelijke toestemming aangeschaft.

Uit de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat de toestemming voor de aanschaf van de stoel per abuis aan klager is gegeven. De bezwaren van de instelling om de stoel in te voeren zien met name op de brandgevaarlijkheid en de controleerbaarheid van de stoel, wat tevens een gevaar zou opleveren voor de handhaving van de orde en veiligheid binnen de instelling. Ingevolge artikel 5.4 lid 3 van de Huisregels worden de kamers van patiënten opgeleverd met een standaardinventaris, welke op de kamer moet blijven staan. Voor het overige mogen patiënten de kamer zelf inrichten, voor zover de gewenste inrichting niet in strijd is met de huisregels én deze geen gevaar oplevert voor de handhaving van de orde en veiligheid. Uit artikel 3 van de ‘Regels voor het inrichten van uw kamer’ volgt dat een aantal voorwerpen/goederen op voorhand verboden is, waaronder brandgevaarlijke voorwerpen. Om de orde en veiligheid te handhaven geldt bovendien dat de nieuwe inventaris controleerbaar moet zijn voor de beveiliging.

De omstandigheid dat de instelling in strijd met haar eigen beleid heeft gehandeld door klager eerst toestemming te verlenen voor de invoer van de stoel, betekent niet dat de instelling vervolgens is gehouden aan een onjuiste tenuitvoerlegging van haar beleid. De beroepscommissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de beslissing van het hoofd van de instelling dat klager de stoel niet mag invoeren als onredelijk of onbillijk dient te worden aangemerkt. Het gaat volgens de inlichtingen van de instelling om een soort relaxstoel met veel verstopplekken. Voor zover een medepatiënt eenzelfde stoel wel heeft mogen invoeren, zal naar verklaring van de instelling die stoel uitgevoerd moeten worden. Volgens de instelling heeft klager de stoel met teruggave van het aankoopbedrag weer kunnen terugsturen.  De beroepscommissie zal op grond van al het vorenstaande het beklag alsnog ongegrond verklaren.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag, maar dit beklag ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 31 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. M.J.H. van den Hombergh, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven