Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7918/TA, 16 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Corona  v

Nummer          R-20/7918/TA

    

           

Betreft [klager]

Datum 16 augustus 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het buiten zijn aanwezigheid openen van een voor hem bestemd poststuk op 24 juni 2020.

De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 13 augustus 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (Me 2020-129). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanović, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Voor zover klager te laat beklag zou hebben ingediend, kan dit hem niet worden toegerekend. Hij heeft op 29 juni 2020 direct na het verkrijgen van antwoord op zijn vraag naar de redenen voor het openen van zijn post zijn klaagschrift opgesteld en ter verzending aangeboden aan het personeel. Klager kon in verband met de coronamaatregelen niet zelf de brief posten omdat hij zijn afdeling niet mocht verlaten.

De verklaringen van de instelling in beklag en beroep zijn strijdig met elkaar en geven geen duidelijkheid over de schending van klagers privacy door het openen van zijn post buiten zijn aanwezigheid. In beklag heeft de instelling gesteld dat het met de hoeveelheid inkomende post niet is te organiseren om in aanwezigheid van de patiënt post te onderzoeken en dat dit tijdens de coronamaatregelen extra bezwaarlijk zou zijn. Wel zouden patiënten de mogelijkheid krijgen om samen met het personeel de post te bekijken nadat iets is aangetroffen wat er niet in hoort te zitten. In beroep wordt aangevoerd dat vanwege de corona uitbraak aanvullende maatregelen zijn genomen, waaronder dat patiënten niet langer zelf hun post mogen ophalen nadat deze door de nachtdienst is gecontroleerd. 

Beide toelichtingen zijn naar mening van klager onvoldoende zwaarwegend om zijn post buiten zijn aanwezigheid te openen. Waar artikel 35, tweede lid, tweede volzin, Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) regelt dat openen van post zoveel mogelijk in aanwezigheid van de verpleegde dient te geschieden, betekent dit dat de regel is dat controle van post in aanwezigheid van de verpleegde geschiedt tenzij dat om bijzondere redenen niet mogelijk is. De instelling hanteert in strijd met de wet kennelijk de regel dat dit buiten aanwezigheid van de verpleegde gebeurt, omdat het vanwege de hoeveelheid post niet te doen zou zijn om verpleegden aanwezig te laten zijn. Voor zover dit te maken heeft met verscherpte coronamaatregelen, geldt dat de beweging door de instelling zodat post in zijn aanwezigheid kan worden gecontroleerd, een noodzakelijke beweging is die hem niet had mogen worden ontnomen. Dit geldt temeer, daar ondanks corona ook andere bewegingen door de instelling mogelijk waren en een verpleegde prima op 1,5 meter kan toekijken hoe zijn post wordt gecontroleerd.

Het openen van zijn post was ook niet noodzakelijk, omdat zijn post door de scanner moet zijn gehaald en duidelijk zichtbaar moet zijn geweest dat de post enkel uit papieren documenten bestond.

Kwalijk is verder nog dat hem niets over de controle is meegedeeld. Klager heeft zelf moeten constateren dat de envelop met tape is dichtgeplakt. Uit navraag bij zijn netwerk bleek hem dat de brief zonder tape was dichtgemaakt, zodat het dichtplakken met de tape in de instelling moet zijn gebeurd.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Namens klager is aangevoerd dat de te late indiening van de klacht te wijten is aan de medewerker van de unit die de brief niet tijdig zou hebben meegegeven aan de postkar. Hoewel in zijn algemeenheid het personeel zorgvuldig omgaat met post van patiënten en de postkar ook in coronatijd regelmatig langs alle units gaat, conformeert het hoofd van de instelling zich wat betreft de ontvankelijkheid van de klacht aan het oordeel van de beroepscommissie.

Om invoer van contrabande tegen te gaan, is het beleid dat de medewerkers van de postkamer postpakketten en enveloppen waarin meer lijkt te zitten dan enkel een brief overdragen aan de medewerkers van de Dienst Geïntegreerde Beveiliging (DGB). Deze poststukken worden in de nachtdienst nader onderzocht door ze door de scan te halen. Als er geen bijzonderheden zijn, mag de patiënt de volgende ochtend met een sociotherapeut zijn post ophalen. Het poststuk wordt dan in het bijzijn van de patiënt geopend door een medewerker van de DGB om de inhoud nader te controleren.

Als gevolg van de corona-uitbraak zijn er aanvullende maatregelen genomen om besmettingen binnen de instelling te voorkomen. Een daarvan is dat patiënten niet langer zelf hun post mogen ophalen na controle tijdens de nachtdienst door de DGB. Hiermee worden de bewegingen van patiënten en personeel verminderd. Om toch op contrabande te kunnen controleren, is besloten dat de poststukken buiten aanwezigheid van de patiënt worden geopend en gecontroleerd. Artikel 35, tweede lid en tweede volzin, Bvt biedt daarvoor ook ruimte.

Door de verdikking in de aan klager gerichte envelop hebben de medewerkers van de postkamer de envelop op die wijze gecontroleerd.

 

3. De beoordeling

Klager heeft op 29 juni 2020 zijn klaagschrift geschreven omdat antwoord uitbleef op zijn melding van 24 juni 2020 over het openen van zijn post. Klager stelt het klaagschrift dezelfde dag ter verzending aan het personeel te hebben aangeboden. Het klaagschrift is blijkens de stukken op 7 juli 2020 door de beklagcommissie ontvangen. Volgens het hoofd van de instelling gaat het personeel zorgvuldig met post om en gaat de postkar regelmatig langs de units om post op te halen, maar refereert hij zich aan het oordeel van de beroepscommissie. Nu niet uitgesloten kan worden geacht dat de ontvangst van het klaagschrift op 7 juli 2020 is te wijten aan vertraging bij doorzending door het personeel, zal de beroepscommissie klager het voordeel van de twijfel geven en hem alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. 

Op grond van artikel 35, tweede lid, Bvt heeft de instelling de bevoegdheid post bestemd voor de verpleegden op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te controleren. Daarbij is bepaald dat deze controle, voor zover mogelijk, geschiedt in aanwezigheid van de betrokken verpleegde.

Vast staat dat de DGB een poststuk voor klager als verdacht heeft beschouwd en buiten klagers aanwezigheid heeft onderzocht op contrabande.

Door de instelling is in beroep naar voren gebracht dat, als gevolg van de uitbraak van het coronavirus door de DGB de post, waarvan men vermoedt dat dit mogelijk contrabande bevat, buiten aanwezigheid van de verpleegde wordt geopend. Zoals de beroepscommissie in RSJ 12 april 2021, 20/16725/TA heeft overwogen, is dit een ernstige inbreuk op de rechten van de verpleegde. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat de instelling maatregelen heeft moeten en willen nemen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus, brengt onderhavige maatregel – het stelselmatig openen van post bij een vermoeden van contrabande buiten de aanwezigheid van de verpleegde – een te vergaande inbreuk op de rechten van de verpleegde, mede gelet op het beginsel van minimale beperkingen (artikel 2, tweede lid, Bvt).

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag, en dit beklag gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €12,50.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €12,50.

 

 

 

Deze uitspraak is op 16 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven