Nummer 21/22753/SGA
Betreft [Verzoeker]
Datum 18 augustus 2021
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur) heeft op 10 augustus 2021 aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van veertien dagen, vanwege verzoekers gemoedstoestand, ingaande op 10 augustus 2021 om 12:40 uur en eindigend op 24 augustus 2021 om 12:40 uur.
Verzoekers raadsvrouw, mr. F.H.J. de Graaf, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk DC-2021-242).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat geen van de gronden genoemd in artikel 23 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) van toepassing is en dat verzoeker niet in afzondering geplaatst had mogen worden.
De voorzitter overweegt als volgt.
Uit de bestreden beslissing en de schriftelijke inlichtingen van de directeur begrijpt de voorzitter dat de directeur verzoeker niet heeft gehoord – alvorens hem middels een ordemaatregel in afzondering met cameratoezicht te plaatsen – vanwege verzoekers gemoedstoestand en in afwachting van de beoordeling van de gedragsdeskundige.
Ten aanzien van de plaatsing in afzondering
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter blijkt uit de bestreden beslissing en de schriftelijke inlichtingen van de directeur voldoende dat de noodzaak bestaat voor de plaatsing in afzondering. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoeker vanwege zijn gemoedstoestand in afzondering is geplaatst en uit de schriftelijke inlichtingen volgt dat de directeur deze ordemaatregel heeft opgelegd op advies van de huisarts en de psycholoog. Uit beide onderbouwingen blijkt – voorlopig oordelend – voldoende van de noodzaak voor de plaatsing in afzondering. De voorzitter constateert dat verzoeker niet is gehoord, alvorens de directeur de maatregel van plaatsing in afzondering heeft opgelegd. Hoewel in de bestreden beslissing is genoteerd dat de directeur verzoeker niet heeft gehoord “in afwachting van beoordeling van gedragsdeskundige”, komt (nog steeds voorlopig oordelend) uit de schriftelijke inlichtingen naar voren dat verzoekers gemoedstoestand in de weg heeft gestaan aan het in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. De voorzitter zal het verzoek ten aanzien van de plaatsing in afzondering dan ook afwijzen.
Ten aanzien van de observatie door middel van een camera
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is niet voldaan aan de formele vereisten genoemd in artikel 57, eerste lid, onder j, Pbw in die zin dat verzoeker niet is gehoord voorafgaand aan de oplegging van observatie door middel van een camera als bedoeld in artikel 24a, eerste lid, Pbw. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoeker voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregel niet is gehoord, omdat de directeur in afwachting was van de beoordeling van de gedragsdeskundige. Deze handelwijze is niet overeenstemming met het bepaalde in artikel 57, eerste lid, onder j, Pbw, waarin is bepaald dat een gedetineerde dient te worden gehoord door de directeur voorafgaand aan de oplegging van de observatie door middel van een camera. Toepassing van artikel 57, eerste lid, onder j, Pbw kan ingevolge artikel 57, derde lid, Pbw niet achterwege blijven.
Gelet op het voorgaande zal de voorzitter het verzoek toewijzen ten aanzien van de observatie door middel van een camera en de bestreden beslissing in zoverre schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe ten aanzien van de observatie door middel van een camera en schorst in zoverre de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist. De voorzitter wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is op 18 augustus 2021 gegeven door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
secretaris voorzitter