Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19891/GA, 27 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:27-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/19891/GA

              

Betreft [Klaagster]

Datum 27 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

Klaagster heeft beklag ingesteld tegen de plaatsing van een uit een andere inrichting komende, en tevens rokende, gedetineerde op haar cel.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle heeft op 12 februari 2021 het beklag ongegrond verklaard (Z1-2020-953). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klaagsters raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsman en de directeur van de PI Zwolle (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster is wel degelijk aan een besmettingsrisico blootgesteld. De desbetreffende medegedetineerde verbleef namelijk in het kader van haar overbrenging naar de PI Zwolle in een arrestantenbus, waar zij kennelijk samen met een thans nog niet-gedetineerde persoon heeft verbleven. De aanname dat sprake is van compartimentering in de desbetreffende bus is door de directeur niet nader onderbouwd.

Daarnaast dient een samenplaatsing met een niet-roker te allen tijde te worden voorkomen, zoals ook volgt uit RSJ 17 juni 2020, R-19/5547/GA. Feit is dat de medegedetineerde een roker is, eraan gewend is om dat te doen en dus ook absoluut op cel wilde roken. Klaagster is geen roker en wenst ook niet met een roker op cel te zitten. Dit heeft klaagster ook aangegeven, wat men had moeten respecteren en volgens de regels had moeten oppakken. Vastgesteld kan worden dat de directeur in dezen in zijn zorgplicht te kort is geschoten.

Uit het verweerschrift van de directeur in de beklagprocedure van 6 oktober 2020 lijkt verder te volgen dat sprake was van een volledige bezetting van de cellen ten tijde van de bestreden samenplaatsing, terwijl uit het verhandelde ter zitting zou volgen dat er sprake was van leegstaande cellen. Deze leegstaande cellen zouden echter niet geschikt zijn voor de onderbrenging van de medegedetineerde in kwestie. Klaagster gaat ervan uit dat de leegstaande cellen voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling). Daarom valt niet in te zien waarom de medegedetineerde daar niet had kunnen worden geplaatst. Daarbij is de medegedetineerde de volgende ochtend op een andere cel geplaatst, terwijl dat niet mogelijk zou zijn geweest als alle cellen bezet waren. Er waren bovendien meerdere cellen vrij op afdeling X1. Op afdeling X0 – waar klaagster verbleef - stond ook tenminste één cel leeg, die de gehele nacht en dag daarop niet bezet is geweest. Klaagster heeft ook een getuige die bij de personeelskamer stond toen het personeel belde met afdeling X1, waar de medegedetineerde naartoe moest, en het personeel van afdeling X1 aangaf dat zij ruimte genoeg hadden. Zelfs op afdeling X2 was veel ruimte. Daar komt nog bij dat er op dat moment sprake was van compartimentering, inhoudende dat alle afdelingen strikt van elkaar gescheiden moesten blijven. Het is dan ook niet uit te leggen dat deze medegedetineerde eerst op afdeling X0 werd geplaatst om vervolgens binnen twee dagen naar afdeling X1 te gaan zonder quarantaine of andere maatregelen. Dit strookt ook geenszins met de andere maatregelen die werden genomen door de inrichting vanwege de angst voor de verspreiding van het coronavirus. De inrichting heeft klaagster dus blootgesteld aan een besmettingsrisico, maar heeft ook besloten deze agressieve medegedetineerde bij klaagster op cel te plaatsten, terwijl de medegedetineerde heeft aangegeven alles kort en klein te gaan slaan vanwege haar verslaving.

 

Standpunt van de directeur

De verblijfsruimtes in de PI Zwolle voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Regeling. De bestreden plaatsing heeft met inachtneming van deze eisen plaatsgevonden. Elke gedetineerde wordt geplaatst met inachtneming van het op hem of haar toepasselijke regime en bestemming. De afdeling waar de medegedetineerde in kwestie conform het geldende regime en bestemming diende te worden geplaatst, was volledig bezet.

Uit niets is gebleken dat de directeur te kort is geschoten in zijn zorgplicht. De medegedetineerde heeft niet gerookt en zij is de volgende dag op een andere afdeling geplaatst. De internationale verdragen op het gebied van de rechten van de mens waar Nederland aan is verbonden, kennen geen recht op eenpersoonscellen voor gedetineerden. Er was voor zowel klaagster als de medegedetineerde geen contra-indicatie voor plaatsing op een meerpersoonscel.

 

3. De beoordeling

Klaagsters beklag

Het beklag van klaagster ziet enerzijds op de omstandigheid dat zij door de plaatsing van een medegedetineerde - afkomstig vanuit de PI Nieuwersluis - op haar cel, bloot is gesteld aan een besmettingsrisico. Klaagster stelt dat de directeur niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht jegens klaagster om haar voldoende te beschermen tegen een besmetting met het coronavirus. Anderzijds ziet het beklag op de schending van de zorgplicht van de directeur door een rokende medegedetineerde op klaagsters cel te plaatsen, terwijl klaagster zelf niet rookt.

 

De door de overheid getroffen (landelijke) maatregelen

Ter bescherming van justitiabelen en het inrichtingspersoneel zijn op 13 maart 2020 door de Minister voor Rechtsbescherming landelijke maatregelen getroffen om het risico op verspreiding van het coronavirus in de inrichtingen te verkleinen (Kamerstukken II 2019/20, 24587 en 25295, nr. 763). Uiteindelijk beslist de directeur op welke afdeling en onder welke voorwaarden hij een gedetineerde op een afdeling plaatst.

 

Besmettingsrisico door samenplaatsing met een uit een andere inrichting afkomstige gedetineerde

De eerste vraag die ter beantwoording aan de beroepscommissie voorligt, is of de directeur voldoende maatregelen heeft getroffen om klaagster te beschermen tegen een eventuele besmetting met het coronavirus. Daartoe overweegt zij als volgt.

Uit de stukken volgt dat op 16 september 2020 bij klaagster een medegedetineerde, afkomstig vanuit de PI Nieuwersluis, op cel is geplaatst. Volgens de directeur betrof dit een interne overplaatsing en zouden daarom de regels inzake quarantaine niet van toepassing zijn. Daarbij zou sprake zijn geweest van een volledige bezetting van de cellen op die dag en waren de leegstaande cellen voor de medegedetineerde in kwestie, gelet op het op haar toepasselijke regime en bestemming, niet geschikt. Ten aanzien van het vervoer, waarvan klaagster heeft aangegeven dat de medegedetineerde in een arrestantenbus naast een nog niet-gedetineerde persoon zat, heeft de directeur te kennen gegeven dat de vervoersbussen zijn voorzien van compartimenten, waardoor men niet bij elkaar in één ruimte verblijft.

Uit Kamerstukken II, 2019/20, 24587 en 25295, nr. 767 volgt onder meer dat, in verband met het coronavirus, nieuwe gedetineerden na binnenkomst worden onderworpen aan een verscherpte medische intake om hen zodoende te controleren op coronagerelateerde klachten. Daarna worden deze gedetineerden sowieso voor een periode van twee weken op een eenpersoonscel geplaatst en gemonitord. Zolang er geen sprake is van coronagerelateerde klachten, kunnen zij deelnemen aan de onderdelen van het aangeboden dagprogramma. Daarbij wordt het contact met medegedetineerden vermeden. Na twee weken kunnen zij vervolgens aan het reguliere dagprogramma deelnemen, mits zij geen coronagerelateerde klachten vertonen.

Bij een overgeplaatste gedetineerde – waarvan in het onderhavige geval sprake was - kan evenwel, anders dan bij nieuwe inkomsten in een inrichting, worden nagegaan met wie de desbetreffende gedetineerde in contact is geweest en of de algemene richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zijn nageleefd. Het RIVM hanteert in deze gevallen geen veertiendaagse quarantaineperiode (anders dan in het geval de overgeplaatste gedetineerde nauw contact zou hebben gehad met een besmet persoon dan wel afkomstig zou zijn uit een gebied dat als ‘oranje’ is bestempeld) (vergelijk onder andere RSJ 20 mei 2021, R-20/7801/GA). Dit brengt dus niet zonder meer met zich mee dat een directeur te allen tijde is gehouden om een overgeplaatste gedetineerde eerst in quarantaine te plaatsen of om een coronatest uit te laten voeren.

Uit het voorgaande blijkt echter niet of en zo ja welke maatregelen er door de directeur zijn getroffen om de gezondheidsrisico’s voor klaagster te beperken. Te denken valt onder meer aan het opvragen van nadere inlichtingen bij en/of het maken van afspraken met de PI Nieuwersluis inzake de medische toestand, het vervoer en de controle en monitoring van de overgeplaatste gedetineerde. Nu dergelijke maatregelen niet kenbaar zijn, zijn de stellingen van klaagster onvoldoende door de directeur weersproken. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan derhalve niet worden geconcludeerd dat de directeur voldoende invulling heeft gegeven aan zijn zorgplicht jegens klaagster. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard.

 

Zorgplicht directeur bescherming niet-rokende gedetineerde tegen tabaksrook

De tweede vraag die ter beantwoording aan de beroepscommissie voorligt, is of de directeur heeft voldaan aan zijn zorgplicht jegens klaagster om ervoor zorg te dragen dat klaagsters gezondheid wordt beschermd tegen ongewilde en vermijdbare schadelijke invloeden van tabaksrook van een medegedetineerde. Daartoe overweegt zij als volgt.

Klaagster heeft aangevoerd dat duidelijk was dat de bij haar op cel geplaatste medegedetineerde rookt en dat zij niet met een roker op cel wenste te zitten, wat zij ook zou hebben aangegeven. De directeur heeft daarentegen aangevoerd dat de medegedetineerde niet heeft gerookt en dat rokers en niet-rokers bij voorkeur niet bij elkaar worden geplaatst, maar dat bij een volledige bezetting van de cellen niet iets anders mogelijk is.

De directeur kan niet verbieden dat gedetineerden op de eigen cel of verblijfsruimte roken. Als gedetineerden een cel delen, blijft op de directeur echter wel de zorgplicht rusten de gezondheid van de gedetineerde te beschermen tegen ongewilde en vermijdbare schadelijke invloeden van tabaksrook van medegedetineerden. In de onderhavige zaak is klaagster, een niet-roker, gedurende één dag met een rokende medegedetineerde op cel geplaatst. Klaagster heeft haar bezwaren hiertegen kenbaar gemaakt. Kennelijk is er acht geslagen op klaagsters bezwaren, nu de medegedetineerde de dag erna op een andere afdeling is geplaatst. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dan ook niet gebleken dat de directeur te kort is geschoten in de op hem rustende zorgplicht jegens klaagster. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Eindconclusie

De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van de plaatsing van de medegedetineerde vanuit de PI Nieuwersluis bij klaagster op cel gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog in zoverre gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klaagster een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie acht in dit geval €15,- passend.

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake de zorgplicht van de directeur aangaande de bescherming van klaagster tegen tabaksrook kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de plaatsing van de medegedetineerde vanuit de PI Nieuwersluis bij klaagster op cel gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klaagster een tegemoetkoming toe van €15,-.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de zorgplicht van de directeur aangaande de bescherming van klaagster tegen tabaksrook ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 27 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M. Iedema, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven