Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8010/GA, 27 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:27-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Corona  v

Nummer          R-20/8010/GA

    

           

Betreft [Klaagster]

Datum 27 augustus 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

Klaagster heeft beklag ingesteld tegen:

a.  het eerst op 11 maart 2020 uitgereikt hebben gekregen van een gerechtelijke brief van 23 december 2019 inzake een bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek;

b.  de wijze van uitvoering van de afname van het celmateriaal voor DNA-onderzoek.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle heeft op 4 september 2020 het beklag ongegrond verklaard (Z1 2020-358). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klaagsters raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsman en de directeur van de PI Zwolle (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Nu kan worden vastgesteld dat de op 23 december 2019 gedateerde brief pas op 11 maart 2020 aan klaagster is uitgereikt, had het beklag gegrond moeten worden verklaard. Op grond van artikel 36 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de gedetineerde het recht om post te ontvangen. De directeur moet de gedetineerde die post uitreiken, tenzij er op grond van artikel 36, vierde lid, van de Pbw een reden is om dat niet te doen. Het is een zorgplicht van de directeur om ervoor te zorgen dat het uitreiken van de post ook (tijdig) gebeurt (zie RSJ 6 november 2018, R-705).

Klaagster heeft in beroep stukken overgelegd waaruit volgens haar het structurele karakter van het te laat uitreiken van haar poststukken blijkt. Aangezien het gaat om stukken inzake haar strafzaak heeft dit grote gevolgen voor bijvoorbeeld de gewenste voorbereiding en het overleg met de advocaat. Daarnaast zijn er andere voorbeelden, zoals een te laat doorgegeven terugbelverzoek, een pas na drie weken overhandigde CD en niet juist bezorgde (interne) post. 

Het te laat uitgereikte poststuk ziet op het afgeven van DNA, wat een belangrijke kwestie is. Daarvan had klaagster onverwijld in kennis moeten worden gesteld. De schade zit hem erin dat zij geen tijd meer had om hierover contact op te nemen met haar advocaat. Direct de volgende ochtend werd klaagster opgeroepen zich te melden bij de visitatie. Het personeel heeft toen expres niet aangegeven dat klaagster daarheen moest om DNA af te staan, om klaagster zo op een dwingende manier en in deze dwingende setting DNA te laten afstaan. Los van het gegeven dat dit de nodige stress heeft opgeleverd, is klaagsters gezondheid in gevaar gebracht. De afname van het DNA vond plaats in een kamertje van één bij twee meter en de twee betrokken medewerksters hielden geen anderhalve meter afstand. Zij hebben vervolgens niet volgens de handleiding gehandeld en buiten klaagster om het formulier ingevuld. Klaagster had onder de intimiderende omstandigheden geen andere keus dan om mee te werken aan de afname van het DNA en daarna pas haar bezwaar in te dienen.

 

Standpunt van de directeur

Uit niets blijkt dat er binnen de PI Zwolle sprake is van het structureel te laat uitreiken van post of van misstanden rondom contacten met de buitenwereld. Uit artikel 3, derde lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken blijkt dat afname van DNA kan geschieden door personen zoals bedoeld in artikel 1, aanhef onder f, van de Pbw, te weten een ambtenaar of medewerker.

 

3. De beoordeling

Beklagonderdeel a.

Op grond van artikel 36 van de Pbw heeft een gedetineerde het recht post te ontvangen. De directeur moet aan de gedetineerde de post uitreiken, tenzij er op grond van artikel 36, vierde lid, van de Pbw een reden is om dat niet te doen. Van een dergelijke reden is niet gebleken. Het is de zorgplicht van de directeur dat het uitreiken van post ook tijdig gebeurt. De gerechtelijke brief inzake het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek is ruim twee en een halve maand na ontvangst aan klaagster uitgereikt. Van een tijdige uitreiking, althans van een uitreiking daarvan binnen een redelijke termijn, is naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook geen sprake, zodat een schending van de zorgplicht van de directeur kan worden aangenomen. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag alsnog in zoverre gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klaagster een tegemoetkoming toe te kennen, nu het haar niet is gebleken op welke wijze klaagster ongemak heeft ondervonden van de te late uitreiking van de brief in relatie tot de daadwerkelijke afname van haar celmateriaal. Het bevel van 23 december 2019 vermeldt immers dat het celmateriaal ook op een later moment gedurende klaagsters verblijfperiode in de inrichting kan geschieden. Daarbij komt dat het Openbaar Ministerie op 12 maart 2020 kennelijk een nieuw bevel heeft opgestuurd, waaraan – zo begrijpt de beroepscommissie – op 16 maart 2020 uitvoering is gegeven. Klaagsters had aldus, indien gewenst, nog de tijd om hierover met haar raadsman contact op te nemen.

 

Beklagonderdeel b.

Hetgeen in beroep inzake de uitvoering van de afname van celmateriaal is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Daarbij overweegt de beroepscommissie dat het haar niet onredelijk voorkomt dat bij de afname van celmateriaal niet de anderhalve meter afstand in acht kan worden genomen. Klaagster heeft daarbij geen andere omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat de betrokken medewerksters, bezien in het licht van het coronavirus en de in dat kader op dat moment getroffen maatregelen, onzorgvuldig hebben gehandeld. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklagonderdeel a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klaagster geen tegemoetkoming toe.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklagonderdeel b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden. 

 

 

Deze uitspraak is op 27 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven